De wortels van Peter Muller liggen in de Transvaalbuurt. Wij verzamelen op de Linnaeusstraat, bij het witte pand op nummer 20. Muller: ‘Daar zat een bioscoop, het Nationaal Theater. Op de Middenweg had je de Bio, die was voor de betere film, het Nationaal Theater was voor de kwajongens. Hier draaiden Roy Rogers en Gene Autry, of roirogger en senautrie, we konden dat niet uitspreken. Geweldige cowboyfilms. We hadden natuurlijk cowboypistolen en holsters, en als we naar buiten kwamen schoten we op elkaar – beng-beng, poef, jij bent dood. Wrang, denk ik nu, want hier op de stoep is Theo van Gogh vermoord. Ik kende hem van Talk Radio. Daar was ik door Willem de Ridder bijgehaald.’
We passeren het kleurrijke café Ruk en Pluk – ‘dat had vroeger een jukebox, daarop heb ik voor het eerst Roy Orbison gehoord, Pretty Woman. Ik was helemaal van de kaart van dat nummer’ – en staan stil voor het voormalig politiebureau, nu Club Abbey. Het is de locatie van Mullers eerste conflict met het gezag. ‘Ik was twaalf. Ik zat op de Oetewalerbrug poppenkast te spelen. Er kwamen mensen kijken, ik had een schaaltje waar ze munten in konden doen, zodat ik naar de film kon. Dat liep goed, maar toen kwam er een barse politieagent, fiets aan de hand, en ik moest mee naar het bureau. Poppenkastspelen mocht niet. Ik moest het geld afgeven, ze zouden zorgen dat het een goede bestemming kreeg. Ik moest door mijn moeder opgehaald worden maar wij hadden geen telefoon, dus ik heb er heel lang gezeten.’
‘Mijn moeder had overigens óók in dat bureau gezeten. Zij zou in de Hongerwinter bij een kruidenierszaak in de Transvaalstraat een kaas hebben gestolen, met mijn vader en mijn ome Piet. Maar: het was een etalagekaas. In de Hongerwinter lagen er écht geen volvette kazen meer in de etalage. Ze hebben een paar dagen vastgezeten, op beschuldiging van het stelen van kaas die niet echt was.’
Met z'n hoevelen waren jullie thuis?
‘Met z'n vijven. Vader, moeder, mijn oudere broer, oudere zus, en ik. Een zeer problematisch gezin. Mijn vader was een zware alcoholist. Dat leidde tot verschrikkelijke ruzies en drama's, tot het punt dat er weleens politie bij moest komen. Als die de trap opkwam werd ik door mijn zus in veiligheid gebracht bij mijn oma op twee hoog. Het was een familietrap: op driehoog woonden wij, op één hoog woonde mijn oom Piet. Bij mijn oma was ik veilig. Ze leerde mij breien. Terwijl boven alles door de lucht vloog, zat ik te breien, één recht, één averecht … heel rustgevend. Ik heb heel wat afgebreid in die tijd, dankzij mijn oma of eigenlijk: met dank aan mijn ouders.’
We wandelen de Retiefstraat in.
‘Wij woonden hier, Retiefstraat 65. In de jaren vijftig was de wereld hier overzichtelijk, een monocultuur. Ik weet nog dat we de eerste Surinaamse familie kregen, een paar huizen naast ons, vader, moeder met een paar prachtige dochters. Joh! Dat was echt een bezienswaardigheid. Je was dat niet gewend.’
‘In verkiezingstijd hingen de mensen een poster voor het raam, iedereen kwam voor z’n geloof of z’n partij uit. Aan de overkant, drie hoog: familie van Gessel, mijn vriendje Wim. Hardline communisten, gestaalde kaders. Die gingen af en toe naar de Sovjet-Unie om bijgespijkerd te worden in de leer. Maar op Oudejaarsavond als het vuurwerk losbarstte, ging het raam open en speelde de oudere broer van Wim het Wilhelmus op zijn trompet. Nummer 67 huis: Wim Strijdonk, ook een vriendje. Dat was een echte socialistische familie, die liepen met het Vrije Volk en verkochten omnibussen van de Arbeiderspers. Twee huizen verder woonde Fransie Water en die waren katholiek. Zo hadden we alle geloven bij elkaar.’
‘Op de hoek zat de kruidenier, van meneer Koren-Heertje. Ik was ontzettend verliefd op het winkelmeisje, Gerda heette ze. Ik liep er vaak langs, expres, en dan kruisten onze blikken elkaar wel eens. Dat vatte ik op als “misschien wil ze wel”. Op een gegeven moment vatte ik moed. Ik ging naar binnen, “Is Gerda er niet?” De kruidenier gaf verpletterend antwoord: “Nee, die zit op de WC.” Toen was de glans eraf. Mijn droombeeld in gruzelementen. Zo’n engelachtig meisje op de WC, dat kon niet.’
We lopen door naar het Krugerplein.
Muller: ‘Hier zaten twee kappers. Mijn broer liet zich knippen bij de “elektrische kapper”. Die had een tondeuse, maar ik moest naar de dove kapper. Dat was de goedkoopste die er was en zo doof als je maar doof kunt zijn. Die knipte voor een paar dubbeltjes, het bloempotmodel. Bij die kapper lagen erotische tijdschriften, De Lach, de Piccolo.’
Erotisch?
‘Och, foto’s van Brigitte Bardot, Sofia Loren, Claudia Cardinale… zo onschuldig! Bij ons thuis in de leesmap zat De Lach. Mijn broer en ik vochten er om. Ging je met De Lach naar je zolderkamertje toe en de dames die erin stonden deden de rest, zeg maar.’
‘Ik had een zolderkamer die ik ook als kantoor gebruikte, want ik wilde journalist worden. Vanaf de lagere school was ik hoofdredacteur van het schoolkrantje, het Tikkertje. In 1965 heb ik een eigen blaadje opgericht, Beatbox, een blad voor tieners. Andere bladen waren supercommercieel, en liepen aan de leiband van de platenmaatschappij, schreven over Ronnie Tober, Rob de Nijs en Anneke Grönloh. Maar ik voelde de tijdgeest veranderen. De Outsiders, Wally Tax, de ruige beatgroepen, dat was het.’
Je bent zelf ook zanger geweest?
‘Ik heb een plaatje gemaakt, ‘Beter Langharig dan Kortzichtig’. Dat was een protestlied. Ik trok er met een begeleidingsgroepje het hele land mee door, vooral de provincie, langs al die jongens die hun haar wilden laten groeien maar dat niet mochten van hun ouders – of van het schoolhoofd of van de politie. Die voelden zich door dat nummer gesterkt. Als ik begon te zingen, brulde de hele zaal mee.’
En Beatbox werd Hitweek?
‘Willem de Ridder, een uniek figuur, zag kunst in Beatbox. Hij zei: zullen we een echte krant maken, voor jongeren in het hele land waar ze alles in kwijt kunnen: hun grieven, hun dromen, hun woede…? Dat werd Hitweek. Ik was overigens geen idealist. Ik was een ondernemer, ik zag vooral de markt voor zo’n blad. Ik had niet zoveel op met de revolutie. Ik had de revolutie nodig om een krant te maken, niet andersom.’
‘De tweede revolutie was de seksuele. Die barstte los in 1968. Ik was inmiddels getrouwd en had een kind en een platenwinkel in Rotterdam, Peter J. Mullers Popshop. Er kwam een meneer voorrijden met een mooie Mercedes. Eddie Damman. Hij deed de kap van de Mercedes open en zei: “Werp een blik in uw toekomst!” Daar lagen allemaal Amerikaanse grote-tietenbladen. Of ik geïnteresseerd was? D’r zat een gestencild blaadje bij, Vriendencontacten. Daarin zochten echtparen erotisch contact met elkaar, alles in verbloemd taalgebruik natuurlijk. Het kostte iets van 2 euro 50, maakkosten een kwartje. Het vloog de winkel uit.’
‘De volgende die voor de deur stond was Jan Wenderhold met het blaadje Chick, ook weer gestencild. Dat ging weer een stap verder. Daar stonden ook foto’s in, en verhaaltjes van lezers. Het breidde zich maar uit. Mijn vrouw zag er niks in, al die seks, maar ze snapte wel dat het brood op de plank bracht.’
‘Toen begon ik met Candy. Dat was geen pornoblad: het was een sekscontactblad, waar mensen hun verhaal kwijt konden, waar ze advertenties konden plaatsen en gewoon vrij op zoek konden gaan naar een stel dat er net zo over dacht. Dat was eigenlijk het oorspronkelijke idee van Hitweek geweest en was het succes van Candy. Een groot deel van Nederland zat nog onder de knoet van de kerk, alles wat met seks te maken had was zonde.’
‘In 1970 had Candy een oplage van 100.000 exemplaren per maand. Hoe oud was ik? Begin twintig – veel te rijk, veel te jong. Ik had een eigen nachtclub op het Thorbeckeplein, boven de Moulin Rouge van Kees Manders, een club voor echtparen. We hadden de uitgeverij, de Candy, boeken, een platenlabel… In Amsterdam was ik de seksbaron, geld en auto’s, dames aan mijn voeten. Joh, ga daar maar eens weerstand aan bieden. Het was een perfect georganiseerd dubbelleven.’
‘Ik woonde in Haarlem, in een villa met twaalf kamers en twee open haarden, ik ging ’s zondags met mijn vrouw en mijn schoonouders naar de mis. Het was één grote leugen. Dat wist ik pas toen mijn vrouw met de kinderen het huis verliet. Ik besloot toen die hele sekshandel weg te doen. Ik was bladenmaker, geen pornobaron. Ik begon Weekend. Ik gaf mijn schoonmoeder een eigen kookrubriek, zo probeerde ik mijn ex-vrouw weer in te palmen. Ik verkocht Weekend in 1979. Ik had bewezen dat ik een bladenmaker was, maar mijn vrouw kreeg ik er niet mee terug. Ik begon daarna nog een dagblad, De Dag. Binnen een week failliet.’
‘Ik ben nu bezig de geschiedenis van het Rembrandtplein en het Thorbeckeplein te schrijven en ik schrijf artikelen voor Argus. Daar zitten die jongens die voor Vrij Nederland hebben gewerkt, de grote bladen. Het zijn voorbeelden voor me, echte journalisten. Dat wilde ik ook worden vroeger. Een echte journalist. Zoals Kuifje.’
Luister hier naar Mullers liedje Beter langharig dan kortzichtig.