Op 17 mei 1954 vertrokken we naar Nederland. Op school hadden we daar natuurlijk van alles over geleerd. Met topografie hoefde de meester maar een plaats aan te wijzen op de kaart of ik wist de naam te noemen. Maar ons echt een voorstelling maken van Nederland, dat konden we niet. Mijn moeder had gezegd dat we op reis zouden gaan naar een heel koud land. Nou leuk, dachten we. Op 9 juni 1954, vijf dagen na de elfde verjaardag van mijn zus, kwamen we aan in de haven van IJmuiden.

Wij waren katholiek, dus wij kwamen terecht in een pension in het zuiden: hotel Hollandia in Valkenburg. Mijn vader schreef een brief aan de toenmalige burgemeester van Amsterdam, Arnold d’Ailly, waarin hij vroeg om emplooi. In Limburg kon hij alleen in de mijnen terecht en voor iemand met zijn staat van dienst gaf dat toch geen pas, zo schreef mijn vader. Hij ontving keurig een brief terug waarin hem werk werd aangeboden op het hoofdkantoor van de PTT, achter het Koninklijk Paleis op de Dam. Mijn vader schreef daarop nog een brief, waarin hij de burgemeester vroeg om een woning voor ons gezin. Opnieuw werd zijn verzoek ingewilligd en zo vertrokken we eind 1954 naar Amsterdam.

De eerste zes maanden brachten we door in een pension aan De Lairessestraat, daarna betrokken we onze eigen woning aan de Burgemeester van Leeuwenlaan in Slotermeer. Voor Nederlandse begrippen waren het ruime woningen. Ze hadden een huiskamer, een keuken, drie slaapkamers, twee balkons en een grote doucheruimte met een geiser die warm water gaf. Uit de reactie van de buren begreep ik dat dat laatste heel bijzonder was. Zij waren geen eigen douche gewend.

Toen we eenmaal in Slotermeer gesetteld waren, vonden mijn ouders: je moet je aanpassen, maar je hoeft je identiteit niet te verloochenen. Thuis waren we een echt Indisch gezin. Er was altijd veel volk over de vloer. Mijn ouders hadden liever dat we onze vrienden mee naar huis namen dan dat we op straat rondzwierven. Thuis was het altijd feest. Dan werden de stoelen opzijgeschoven en draaiden we platen op de platenspeler, een nieuwigheid in die tijd. En dan dansten we de hele avond.

Op een gegeven moment ontstonden er in Slotermeer relletjes en vechtpartijen tussen Indische en Hollandse jongens. De Indische jongens werden nozems genoemd, maar noemden zichzelf rockers. De Nederlandse jongens noemden zichzelf pleiners. Rockers en pleiners, dat beet elkaar. Dan had zo’n Indische jongen een Nederlands vriendinnetje en dan kwamen die Nederlandse jongens verhaal halen: ‘Wat moeten jullie met onze meisjes? Blijf van ze af!’ Vaak werd het vechten. Wanneer het uit de hand dreigde te lopen, werd de politie erbij gehaald. Als ik op zo’n moment naar buiten wilde om te gaan kijken, zeiden mijn ouders: ‘Nee, jij blijft thuis. Huisarrest.’ Dan hoefden ze mij alleen maar aan te kijken en ik wist al: ik hoef niets te proberen.

In Slotermeer ging ik naar de Burgemeester van Leeuwenschool even verderop in onze straat. Thuis kwamen er steeds meer broertjes en zusjes bij. Er ontstonden spanningen en na een woordenwisseling ben ik het huis uit gegaan. Ik ben gaan werken bij de Amsterdamse Ballast Maatschappij, na tweeënhalf jaar ben ik naar Fokker overgestapt en daar heb ik tot 2007 gewerkt. Er waren veel indo’s op mijn afdeling. Waarschijnlijk waren we toch wel gewild. Technisch en administratief begaafd, hard werkend en beleefd.

Ondertussen trouwde ik met een Nederlandse vrouw. Dat wekte veel weerstand op thuis. Mijn ouders wilden dat ik een Indisch meisje trouwde, maar ik ben mijn eigen weg gegaan – ook al betekende het dat mijn ouders niet op mijn bruiloft kwamen en dat ik ze nadien twintig jaar niet heb gezien.

Voor mij blijft het moeilijk om onder woorden te brengen wat Indisch precies is. Mijn vader is een volbloed Indonesiër, mijn moeder is Indisch en ik ben opgegroeid in Nederland. Wie of wat ben ik dan? Een echte twijfelindo dus. Toch hoop ik dat het mijn kinderen altijd zal bijblijven dat ze een Indische vader hebben. Ken je wortels: dat is de laatste tijd steeds belangrijker voor mij geworden om aan hen mee te geven.

Dit verhaal en de portretten van Christien Sipalsulta en Lien de Scheemaker zijn ontleend aan Antara Nusa. Levensverhalen van ouderen uit Indië/Indonesië (2018). Daarin verzamelde Yvette Kopijn de verhalen van tien vaste bezoekers van Nusantara Amsterdam, een stichting die soosmiddagen organiseert in Zuidoost voor ouderen met wortels in Indië/Indonesië.

Foto: Armando Ello.