Nadat Indonesië haar onafhankelijkheid had verkregen, werd het mijn vader al snel duidelijk dat wij niet konden blijven. Op 21 juni 1951 was het zover. Pas bij het inschepen op de Willem Ruys drong het tot me door dat ik Indië definitief zou verlaten.
We werden eerst naar Grave gebracht, en daarna naar een pension ergens aan een gracht in Amsterdam, zodat mijn zus Pop haar examen voor apothekersassistente over kon doen. Kort daarop belandde mijn vader in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Hij maakte zich ernstig zorgen over mijn andere zus die met haar gezin op Sumatra woonde. Ze stonden op een dodenlijst van de Indonesiërs, terwijl Nederland niets deed om mensen zoals zij in veiligheid te brengen. Het greep mijn vader zo aan dat hij in het ziekenhuis belandde met een maagzweer. Tijdens zijn tweede opname in maart 1953 overleed hij.
Na de dood van mijn vader zwierven mijn moeder, Pop en ik van pension naar pension. Het laatste pension was Huize Holland aan de Lairessestraat. Van daaruit verhuisden we naar het Arend Bontekoeplantsoen in Slotermeer. Aan het plantsoen lagen drie huizenblokken. In het middelste huizenblok werden Indische gezinnen gehuisvest.
De woning was helemaal nieuw, wij waren de eerste bewoners. Mijn moeder werd al snel de oma van alle kinderen uit de buurt. Het begon met het kind van onze buurvrouw, Wimpie heette hij. Maar al snel kwamen er meer buurvrouwen aan de deur. Dan vroegen ze: ‘Oma, kun je even op mijn kind passen?’ En dan lette mijn moeder op – zittend met de kleintjes op een deken op de grond, zodat ze niet konden vallen.
Ik had inmiddels werk gevonden bij de KLM. Dat voelde als een droom die uitkwam. Ik was het vierde Indische meisje dat bij de KLM kwam werken. Ik begon in de typekamer, maar nadat ik de secretaresseopleiding had afgerond, kreeg ik een contract als secretaresse.
Er was indertijd een collega die waarschijnlijk tijdens zijn diensttijd in Nederlands-Indië een blauwtje had gelopen bij een Indische vrouw. Op een dag begon hij opeens tegen mij te foeteren: ‘Jullie Indische meisjes zijn lui, laks en indolent!’ Ik was compleet overdonderd.
Ik liep naar het toilet en daar heb ik een potje zitten huilen. Mijn baas eiste daarna van die man dat hij zijn excuses aan mij aanbood.
Later heb ik nooit meer zoiets meegemaakt. Ik ontwikkelde een houding van: wat jij kan, kan ik ook, maar dan nog beter. En die houding heb ik altijd gehouden. Ik ben trots op wat ik gedaan heb in mijn leven. Als ik kijk hoe Indische mensen het doen hier in Nederland, dan vind ik dat we heel wat bereikt hebben.'
Dit verhaal en de portretten van Peter Kuyp en Christien Sipalsulta zijn ontleend aan Antara Nusa. Levensverhalen van ouderen uit Indië/Indonesië (2018). Daarin verzamelde Yvette Kopijn de verhalen van tien vaste bezoekers van Nusantara Amsterdam, een stichting die soosmiddagen organiseert in Zuidoost voor ouderen met wortels in Indië/Indonesië.
Foto: Armando Ello.