Dames en heren!

Door het eigen lichtende voorbeeld in een aangename omgeving de eenvoudige Amsterdammers nader te brengen tot de beschaving, dat was in 1865 één van de idealen van de deftige stichters van het Vondelpark. In dat beleid paste in 1874 de introductie van openbare concerten in het park, gratis te beluisteren door alle rangen en standen samen.

Het Vondel(s)park is nog niet helemaal klaar als naar ontwerp van architect Zocher een stevig gietijzeren gevaarte op deze plek wordt gebouwd: deze Muziektent. Bijna 140 jaar later staat die er nog!

Een openbaar volksconcert op zaterdagavond 30 mei 1874 om 6 uur door een orkest o.l.v. Willem Stumpff, dirigent van Frascati in de Nes (en later van het Parkorkest in de Plantage) zal de nieuwe muziektent met marsen, ouvertures en gezang officieel en deftig, maar feestelijk inwijden.

Tientallen jaren lang zullen elke zomer op vrijdagavond om half zeven en half negen verschillende muziekkapellen op deze plek openluchtconcerten geven. Naast het orkest van Stumpff treden dan bijvoorbeeld op:

.- de krijgshaftige Kapel van het 7e Regiment Infanterie (die ook in Artis en de Tolhuistuin speelt), onder leiding van Johan Zaagmans;

.- de Kapel van de Stedelijke Schutterij (zeg maar van de toenmalige burgerwacht),

.- en later (in het begin van de 20ste eeuw) het orkest van de ‘Vereeniging van Amsterdamsche Toonkunstenaars o.l.v. de destijds bekende violist en dirigent Martin Wolters.

Dat orkest van Wolters speelt, rond 1912, nota bene met behulp van gemeentesubsidie! En dreigt die vorm van zeer bescheiden overheidsondersteuning door de gemeente niet precies 100 jaar later, daar bij de overburen van het Vondelpark Openlucht Theater, weer te worden ingetrokken!? Het kan verkeren, maar het blijft een schande; terwijl het mooie doel toch was, en steeds is gebleven: aangename en verstrooiende klanken brengen aan zich verpozende burgers en stadslui.

Ach ja, over democratisering van cultuur gesproken!

Iets uit Faust

Voor wat betreft de late 19e eeuw bestaat er overigens wel een idyllisch beeld met betrekking tot het effect van de Vondelparkconcerten, zoals ze toen heetten.

De Amsterdamse schrijver Theo Thijssen schetst in zijn overbekende roman Kees de jongen hoe deze prototypische Amsterdamse jongen zo tegen 1890 “dikwijls met zijn vader mee (was) geweest naar de muziek. Vrijdagsavonds voor donker. Z'n oom Dirk, waar ze toen nog niet kwaad mee waren, was er ook meestal bij. Dan stond Kees met een eerbiedig gezicht tussen de twee mannen in. Ze hielden hun hoofden een beetje schuin en zeiden af en toe dat het iets uit Faust was. Altijd waren er jongens aan 't herrie maken; en dan werd oom kwaad en zei: ‘Dat verdomde tuig!’ En Kees stond zó stil dat-ie kramp in z'n benen kreeg.”

Nee, niet iedereen heeft evenveel eerbied voor de ‘meziek’, toen niet en nu niet!

Er doen zich meteen al in 1874 soms vrij zware openbare ordeproblemen voor tijdens het openbare kunstgenot: kinder- en pubergeschreeuw, geknars van hoge kinderwagenwielen, babygeschrei. Dat levert klachten op van muziekminnende burgers; er komen veldwachters aan te pas, u kent dat wel.

En een eeuw later, in de jaren ‘70 van de vorige eeuw, is het hier één groot muzikaal hippiefeest; terwijl dan de veldwachters aan het fietsen zijn...

Vakbondsruzie

In 1920 zal zelfs een heuse vakbondsruzie worden uitgevochten op de plek waar u nu staat, als leden van de Nederlandsche Toonkunstenaarsbond de dirigent en voorzitter van een concurrerende organisatie, de arme Marinus van de Rovaart, verdrijven door zijn concerten door lawaai en besmetverklaring onmogelijk te maken.

Dat heette toen ‘zaalafdrijving’, in dit geval misschien beter: tentafdrijving, zij het niet door storm of regen...

Maar de concerttraditie hield stand: zelfs tot diep in de Tweede Wereldoorlog werden nog 30 troostrijke zomerconcerten per jaar gegeven; en ook na de oorlog is nog menigeen op deze plek tot zijn of haar vreugde getrakteerd op de vrolijke of diepzinnige klanken van allerlei harmonie- en fanfareorkesten!

Deze tent en zijn overgebleven soortgenoten in het hele land, vroeger ook wel ‘muziekkiosken’ genoemd, hebben dan ook veel schrijvers en dichters door de jaren heen geïnspireerd.

Muziek tusschen de boomen

De componist Matthijs Vermeulen blikte in 1956 penvaardig als hij was terug op zijn eerste muzieksensatie een halve eeuw eerder, bij een tent hier vlakbij, die toen nog in de voormalige tuin van het Concertgebouw stond:

“De wand van bladeren en takken hing daar als een sluier die het geluid niet afsloot, niet dempte, en als een decor waarvan de achterkant niet verschilde met de voorzijde. (...) mijn leven lang had ik nog nooit gehoord wat (men) noemt: een orkest. Wonderlijk avontuur, waarvan ik nu de ondervinding voor geen enkele latere verrukking zou willen ruilen. Naar gelang de wind ging, en soms ook naar gelang er meer of minder mussen zaten te kwetteren in de ene of de andere boom-rij (...) plaatste ik mij links of rechts van de (...) instrumenten. Soms raakte een te zachte passage wel verloren, doch dat gemis kon de stroom niet storen van het sterke innerlijke licht (...)”.

En Simon Vestdijk schreef kort na de oorlog, in 1949, de (zich in Harlingen afspelende) roman ‘De koperen tuin’, waarin herhaalde malen op een niet nader aangeduide plek een muziektent voorkomt:

“Het was zeer stil geworden. Vrijwel onmiddellijk hierop barstte de muziek los. Van de plaats waar ik stond liet zich de muziektent overzien tot in zijn diepste binnenste: de ernstige blazers, de rode nekken waardoor de muziek naar buiten werd geperst, het koper (...), de door beteuterde ventjes bediende fluiten en klarinetten (...). Veel zien deed ik overigens niet op dat moment, zo onweerstaanbaar was de muziek mij in de benen gevaren, in mijn hersens, in mijn ruggegraat”.

De dichteres M. Vasalis woonde pal achter deze muziektent in de Vondelstraat; zij publiceerde in het eerste oorlogsjaar de bundel Parken en woestijnen.

Ik lees daaruit het prachtige gedicht:

‘Fanfare-corps’.

“De lucht scheen blinkend door de blaaren,

bleek en volmaakt als glas geslepen.

Met vaste manlijke gebaren

werden de horens aangegrepen,

en luidkeels, zonder eenig schromen

spoot de muziek tusschen de boomen;

heldhaftig, trots. Een onverbloemde

voor elk verstaanbare muziek,

die aan het ademloos publiek

ieder gevoel met name noemde.

En even plots werd dit geklater

gedempt, twee koopren kelen weenden...

- over het donkergroene water

gleden twee smalle witte eenden

geluidloos als een droombeeld voort -

De horens, smeekend en gesmoord

schenen hen dringend iets te vragen

hen volgend met haast menschlijk klagen.

Een warm en onverwacht verdriet,

eerbied voor de gewoonste dingen,

neiging om hardop mee te zingen,

en dan te huilen om dit lied

ontstond in mijn verwend gemoed.

Ik voelde me bedroefd en goed.”

Wat een muziektent niet allemaal aan sensaties teweeg kan brengen, als je maar gevoelig bent voor in trilling gebrachte lucht!

Ja, er hangt een sterk waas van romantiek en nostalgie omheen.

Muziektentengevoel

Maar het ‘muziektentengevoel’ houdt gelukkig ook in onze tijd stand.

Na een fraaie restauratie is deze tent in 1991 opnieuw als sfeerrijke muzieklocatie in gebruik genomen.

En als u misschien niet zo van Marco Bakker houdt, dan toch wel van al die prachtige songs van Soesja Citroen en vele anderen die hier geklonken hebben en nog zullen klinken.

Laat dat vooral zo blijven en doorgaan in deze gevoelige tijden van een politiek nazomergevoel en van schandalige besnoeiingen op de vaderlandse muziekcultuur.

Dus: wat u ook stemt op 12 september: stem vooral zuiver en muzikaal!

Ik beloof u, dan probeert het Amsterdams Volks-, Salon- en Amusementsorkest dat zo dadelijk ook te doen. Ik geef toe: zuiver spelen zal niet meevallen, want hier in de open lucht klinkt alles altijd anders, al bijna 140 jaar. Gelukkig maar!

Orkest: eerst stemmen!

Muziek: aanvang over 1 minuut!

Dr. F.J. Diepenbrock is historicus, cultureel manager en violist in het Amsterdams Volks Salon en Amusementsorkest.

Literatuur

G. Bekkers e.a., Ode aan het Vondelpark (Amsterdam 1997)

Th. Thijssen, Kees de jongen (1923)

M. Vasalis, Parken en woestijnen (Rijswijk 1940).

M. Vermeulen, De muziek dat wonder. Een keuze uit herinneringen (Den Haag 1958).

S. Vestdijk, De koperen tuin (’s-Gravenhage 1950).