Middeleeuws Amsterdam was een stad van gelovige mensen. Amsterdammers gingen naar de mis, ze trouwden in de kerk, ze lieten er hun kinderen dopen en ze begroeven er hun doden. Daarnaast verenigden ze zich in allerlei religieuze broeder- en zusterschappen die kapellen bouwden, processies organiseerden en gasthuizen voor de armen en zieken onderhielden. In 1345 vond er in deze gelovige stad zelfs een wonder plaats, dat talloze pelgrims aantrok.

Tegen het eind van de 14de eeuw werd de religieuze ijver zo hevig, dat het ene na het andere klooster werd gesticht. Honderden Amsterdammers, mannen en vrouwen, zochten daar een nieuw, zuiver spiritueel leven.

Wie in de vroege 15de eeuw aan de westkant van de Oudezijds Voorburgwal stond zou aan de overkant drie vrouwenkloosters naast elkaar gezien hebben: het St.-Agnesklooster, het St.-Catharinaklooster en het St.-Ceciliaklooster. Half verscholen daarachter lagen, een gracht verder, het St.-Ursulaklooster en het Paulusbroedersklooster.

Amsterdam telde in de late Middeleeuwen niet minder dan 21 van dat soort kloosters. Na de Alteratie van 1578 zijn ze allemaal opgeheven en geheel of gedeeltelijk afgebroken, maar er zijn nog altijd volop sporen van deze gebouwen en terreinen te vinden. Van het St.-Agnesklooster resteert de Agnietenkapel en de kapel van het Paulusbroedersklooster is nu de Waalse Kerk. Grote delen van het Bethaniënklooster staan nog langs de Barndesteeg en het Amsterdam Museum huist in het voormalig St.-Luciënklooster.

Het St.-Ceciliaklooster is vrijwel helemaal verdwenen, maar de locatie is nog duidelijk aan te wijzen. Het terrein ligt tussen de Oudezijds Voor- en Achterburgwal, zuidelijk van de Prinsenhofsteeg. Het is nog mogelijk om de kloosterhof te betreden, door binnen te wandelen op het voorplein van het huidige hotel The Grand. Mogelijk woonden hier al vóór 1411 ‘Zusters van het Gemene Leven’ bij elkaar, maar daar bestaan geen aanwijzingen voor. Het jaar 1411 is het jaar dat zij als tertiarissen – dat wil zeggen: levend volgens de regel van de Derde Orde van Franciscus – gingen samenwonen en een klooster vormden.

Ze waren niet de enigen. De Noordelijke Nederlanden beleefden sinds de tweede helft van de 14de eeuw een scherpe opleving van het religieuze bewustzijn, vooral onder de lekenbevolking. Dit manifesteerde zich het krachtigst in de beweging die men later de Moderne Devotie is gaan noemen. De grote voorman ervan was Geert Grote uit Deventer. Zijn aanhangers hadden een sterke hang naar spiritualiteit, een verlangen naar een terugkeer naar de normen van de vroegchristelijke kerk en het leiden van een zuiver, devoot leven, het liefst in afzondering. Ook in Amsterdam schoot de Moderne Devotie wortel, heel sterk zelfs. Mensen gingen in eenvoudige communes bij elkaar wonen.

Uit de devotiebeweging vloeide voort dat er kloosters werden gesticht, mede ingegeven door het aspect van de leefregel. Door de nauwgezette navolging van een kloosterregel en de daaruit voortvloeiende zuivere levenswijze stonden de monniken en kloosterzusters dichter bij God. Dat sprak veel mensen aan.

Dit is een voorproefje van een artikel dat in het speciale, feestelijke Ons Amsterdam oktobernummer zal verschijnen. Als één van de eersten het hele artikel lezen? Neem nu extra voordelig een abonnement.