Het pand op de Oudezijds Achterburgwal 194, waar de nu 75-jarige Carel Olie woont en werkt, ademt de sfeer van vroeger tijden. Voor de oorlog zaten er bijna dertig tabakshandelaren in deze buurt, maar nu zijn het er nog maar twee. Olie is er een van. Na de oorlog is hij bij zijn vader in het bedrijf gekomen en hij is ondanks zijn gevorderde leeftijd nog steeds werkzaam als tabakshandelaar. Op de Oudezijds, waar zijn vader al in tabak handelde, vertelt hij over zijn jeugd in de De Lairessestraat in Zuid. “Wij hadden een groot huis met wel dertien kamers en met een tuin die helemaal doorliep tot aan de Viottastraat. Daar was ook een ingang. We waren met zijn vijven: mijn vader, moeder, twee zusjes en ik. Er waren ook nog een of twee inwonende hulpen.”

“Naast ons woonde tandarts De Ruiter, een NSB’er. In september 1944, toen Dolle Dinsdag kwam, was hij ineens verdwenen en toen kwam in het huis een hoofdcommissaris van politie te wonen. Dat was, als ik het me goed herinner, meneer Van Hilten. Van Hilten was een goeie NSB’er1. Hij wist dat wij naar Radio Oranje luisterden en zei wel eens tegen mijn vader: ‘Moet die radio nou zo hard staan?’ Mijn vader was niet van plan zijn radio weg te doen of ook maar zachter te zetten. Alles was minimaal tijdens de oorlog, elektriciteit hadden we niet. Er werden hele blokken afgesloten. Aangezien de hoofdcommissaris naast ons woonde, konden ze ons blok niet helemaal afsluiten. Die man moest licht hebben. Mijn vader heeft toen een aannemer in de arm genomen en die heeft de hoofdkabel aangeboord, een leidinkje gelegd en ons weer aangesloten zonder dat we werden geregistreerd.”

Vader Olie was actief in het verzet. Emmy Andriesse en Ad Windig, beiden actief voor De Ondergedoken Camera, waren zijn buren op de Oudezijds Achterburgwal. De ouders van Ad Windig woonden aan de overkant in de De Lairessestraat. Olie had niet met alle fotografen van het de groep contact: De Ondergedoken Camera was een heel losse groep, waarvan de verschillende leden elkaar om veiligheidsredenen vaak niet eens kenden. Behalve Andriesse en Windig zaten onder meer Cas Oorthuys, Charles Breijer, Marius Meijboom en Carel Blazer in het collectief. Veel leden gebruikten wel de kelder van de familie Olie in de De Lairessestraat als donkere kamer, want daar was immers nog elektriciteit.

Vals persoonsbewijs

De jonge Carel Olie was dan wel de achterkleinzoon van de vermaarde fotograaf Jacob Olie (1834-1905), maar de fotowereld was voor hem volstrekt nieuw. “Het fotograferen heb ik mezelf aangeleerd.” Dat Olie met beroemde fotografen omging, realiseerde hij zich pas veel later. “Het was ook niet uit roeping dat ik ging fotograferen, ik had in die tijd niks te doen, de school was gesloten. Ik had een Practiflex, daar heb ik zelf nog van een verrekijker een telelens op gemaakt. Toen ze zagen dat ik kon fotograferen, kreeg ik een persoonsbewijs waarop stond dat ik een paar jaar jonger was, zodat ik bij een inval vrijuit kon gaan. Onze groep bestond uit een man of vijf, zes. Ik was de jongste, eentje die zo’n beetje meeliep. Afdrukken en ontwikkelen kon ik niet. Ik gaf de filmpjes af. Soms zeiden ze: ‘Ga maar even kijken op het Leidseplein.’ Een jongen van mijn leeftijd viel natuurlijk niet op. Bovendien zat ik bij de brandweer. Tijdens het bombardement op de Euterpestraat moesten wij uitrukken. Daar heb ik ook nog gefotografeerd.”

“Ik weet nog dat een colonne Duitse soldaten vlak bij ons huis marcheerde. Ik kon geen kant op en durfde niet naar huis. Toen kwam toevallig een van die fotografen voorbij, die me meenam naar zijn eigen huis. Wij liepen helemaal naar boven en vanuit het zolderraam hadden we goed zicht op die colonne. Ik klom in de dakgoot en begon te fotograferen. Beweerde hij later dat die foto van hem was; het was immers zijn huis. ‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Maar ik zat in die dakgoot.’”

Het werk van de verzetsgroep heeft een schat aan foto’s opgeleverd over het leven in het laatste oorlogsjaar. De hongerende bevolking is in beeld gebracht, de Duitse bezetter, en ook de activiteiten van de verzetsgroepen: een wapendepot onder de wc-pot, een kneedbominstructie en verschillende schuilplaatsen. Er werd gefotografeerd vanuit ramen, vanaf daken en vanuit dakgoten, maar ook wel op straat, met kleine camera’s die de fotograaf verborg onder zijn jas of in een tas.

“De foto’s werden naar Londen gestuurd om te laten zien hoe beroerd de toestand in Nederland was. Er zijn toentertijd een heleboel foto’s verdwenen. Daardoor is De ondergedoken camera nooit echt gezien als een verzetsgroep. Die erkenning kwam pas veel later. Na de oorlog werd pas duidelijk wie er allemaal bijzaten. De groep viel toen uit elkaar: iedereen pakte de draad van het normale leven weer op. Wat achterbleef was een enorme puinhoop in de kelder. Er lagen nog een heleboel foto’s. Die heb ik verzameld. Jaren geleden is die verzameling naar het Gemeentearchief gegaan. Ze keken er wel van op. Een aantal foto’s hadden ze nog nooit onder ogen gekregen.”

Tijdens de eerste dagen van de oorlog hield de 13-jarige Olie nauwkeurig bij wat er gebeurde. Hij noteerde wanneer er vliegtuigen overkwamen, maar ook of hij die dag naar school moest. Later plakte hij die keurig bijgehouden lijst in een schriftje met voedselbonnen, kleine affiches en krantenberichten. “Voor de oorlog kreeg ik een boekje waarin alle typenummers en aankomsttijden van de vliegtuigen stonden. Het leek me wel interessant om dat in het begin van de oorlog ook bij te houden. Ik had vanaf mijn kamer een schitterend uitzicht en kon alle vliegtuigen goed zien.” De gegevens die hij zo verzamelde hebben verder geen praktisch doel gediend. Verzetsorganisaties hebben er nooit weet van gehad. Terugblikkend zegt Olie: “Al met al was het een rottijd. Soms denk je dat de herinneringen veilig in je hoofd weggestopt zijn. Dan komen ze ineens weer boven en is alles weer terug.”

Noot

1. H.A. van Hilten, een Enschedese politieman met een drankzuchtige reputatie, werd in december 1943 benoemd tot Gewestelijk Politiepresident van Amsterdam. Na de oorlog werd hij veroordeeld wegens collaboratie.