Het regende en waaide op donderdagochtend 16 juli 1886. Geen dag voor een feestelijke onthulling, leek het. Maar tegen de tijd dat de eerste genodigden ‘met hun dames’ de versierde tribune beklommen, brak de zon door.

‘De driekleur en de oranjevaan wapperden, niet alleen van de huizen, maar ook van de heistellingen van de huizen eromheen die in aanbouw waren,’ schreef De Standaard, de krant van Abraham Kuyper. Het is moeilijk voor te stellen, de Pijp nog in de steigers, het Sarphatipark net ingezaaid. Aan de gevel van een nog niet voltooid huis op de hoek van de Jan Steen- en de Sweelinckstraat viel te lezen: ‘Hulde aan wijlen Sarphati’.

Twintig jaar eerder, nog geen week na de dood van dr. Samuel Sarphati in 1866, was zijn goede vriend A.C. Wertheim er al over begonnen: er moest een standbeeld komen, of beter nog, een monument voor de man die niet voor niets de grondlegger van een nieuw Amsterdam werd genoemd. De arts had in zijn korte leven – hij werd 53 jaar – nogal wat uit de grond gestampt: de eerste vuilnisophaaldienst bijvoorbeeld, en een broodfabriek, het Paleis voor Volksvlijt, een nieuwe wijk met degelijke huizen, het Amstelhotel. Hij liet geen dag onbenut om zich te bekommeren om de gezondheid van Amsterdammers. Bovendien vond hij dat hun stad meer allure moest krijgen.

Speciaal heuveltje

Het duurde even, maar in 1874 kwam er een ‘Commissie tot het oprichten van een stoffelijk huldeblijk voor dr. Sarphati’. Hoewel zijn reputatie beslist monumentwaardig was, zou het nog een hele klus blijken om het eerbetoon van de grond te krijgen. Men was afhankelijk van particuliere giften en het prestigieuze ontwerp dat uit 22 inzendingen was gekozen, zou niet goedkoop zijn om uit te voeren. Er kwamen giften van mecenassen, van rijke ondernemers en van werkliedenverenigingen, maar het was niet genoeg. Alle hulplijnen werden ingezet, zelfs die naar het koninklijk huis.

Dat leverde gelukkig een vergunning op voor het organiseren van een loterij. En die werd een succes. In het gemeentearchief liggen boeken in de schoonste handschriften, waarin nauwkeurig is vastgelegd wie wat kwam inleggen ter verloting. Zo’n 150 kunstenaars doneerden een schilderij, tekening of ets. Maar ook gewone burgers droegen hun steentje bij met een breimandje, een toverlantaarn of een doos sigaren.

Uiteindelijk kwam ook de gemeente over de brug met een bedrag van 3000 gulden voor de fundering van het monument. Toen kon het ontwerp worden uitgevoerd, in het pas aangelegde park waarvoor Sarphati zelf nog het initiatief had genomen. Stadsingenieur Van Niftrik, ontwerper van meer parken in Engelse landschapstijl, had speciaal voor het bouwwerk een heuveltje laten opwerpen.

Twaalf jaar na de oprichting van het comité en twintig jaar na zijn dood kon het monument voor Sarphati dan eindelijk worden onthuld. Het orkest stond klaar en de zon was gaan schijnen.

Granieten zuilen

Wie waren erbij, op die feestelijke dag in 1886, behalve de volksmenigte buiten de omheining die een glimp van de festiviteiten wilde opvangen? Natuurlijk Jacobus Roeland de Kruijff, de architect en beeldhouwer die het twaalf meter hoge monument had ontworpen, compleet met vijver van dertien meter breed en acht waterspuwende leeuwen en kikkers. En zeker ook Sara Stracké-van Bosse, de kunstenares die op basis van een enkele verbleekte foto en afbeelding een portret van Sarphati had weten te fabriceren. Het bronzen borstbeeld vormt het hart van het monument, maar omdat het hoog in het bouwwerk staat en is omgeven door acht zuilen van gepolijst rood graniet, is het moeilijk goed te bekijken.

Op de tribune zat ook de voltallige commissie die zich al die jaren had sterk gemaakt voor dit geschenk aan de stad Amsterdam. Wethouder Coninck Westenberg stond klaar om het in ontvangst te nemen, bij afwezigheid van de burgemeester die in Den Haag een zitting van de Eerste Kamer moest bijwonen.

Tegenover de grote tribune was een kleine, overdekte verhoging voor de feestredenaar van die dag, A. C. Wertheim. De bankier, politicus en bovenal vriend van Sarphati, stond bekend als een geweldig spreker, maar bij deze gelegenheid overtrof hij zichzelf. Sommige kranten namen zijn rede integraal over, andere betreurden openlijk dat ze daar de ruimte niet voor hadden en citeerden uit zijn voordracht:

‘Sarphati was een kind des volks, hij werd het een vriend. Uit hun midden geboren, in eenvoud opgevoed, had hij de behoefte der werkende klasse leren kennen en beoordelen; was hij doordrongen van eisen en noden, van het streven en hopen des volks. En toen hij zijn grootse plannen voor de uitbreiding van Amsterdam ontwierp en doorzette, wist hij wat het volk behoefde: ruimere en betere woningen, meer lucht en licht.’

Bij het wegtrekken van het doek over het borstbeeld, had Wertheim ten slotte geroepen, een redenaar van de Franse Nationale vergadering aanhalend: ‘Ik bezweer u, het gedenkteken van Sarphati te aanschouwen, opdat de onverschilligheid, de vreze, de aarzeling, de zelfzucht wegvalle, en gij u schaart in de rijen van hen, die hun land en hunnen stad liever hebben dan zichzelf’.

Een paar dagen later werden de feestelijkheden rond de herdenking van Samuel Sarphati afgesloten met een concert en een enorm kunstvuurwerk in de tuin van het Paleis voor Volksvlijt, dat voor de gelegenheid was verlicht met Chinese lantaarns.

Pompeus gedrocht

Tijdens de Tweede Wereldoorlog gaven de Duitsers alle straten en parken die naar Joden waren vernoemd een andere naam. Het Sarphatipark werd het Bollandpark en het beeld dreigde vernietigd te worden – het borstbeeld kon net op tijd onderduiken bij het Stedelijk Museum. Op 26 juni 1945 werd Sarphati teruggeplaatst en kwam er opnieuw een onthulling.

Maar werd het monument gewaardeerd? Zagen Amsterdammers de schoonheid van het typisch 19de-eeuwse bouwwerk, dat zo’n Parijsachtig of Brussels elan aan het park geeft? Of vonden ze het maar een ‘pompeus gedrocht’, zoals de theoloog C.W. Mönnich het beschreef in zijn boek Kunstig landschap uit 1986.

Het leek er lange tijd wel op. In de jaren 1970 sprongen mensen in het bassin, werden graniet, marmer en zandsteen beklad en de kikkers geroofd, waarna de fonteinen niet meer spoten. Maar de buurt kwam in opstand. Ze wilden hun park ‘net zo mooi als het Vondelpark’ terug, en de fonteinen moesten weer spuiten.

In 1994 werd het park grondig opgeknapt. Beeldhouwer Wim Vermeer maakte nieuwe kikkers, zoveel mogelijk naar de oude modellen. Het grote bassin werd hersteld en voorzien van verlichting. Er kwam wel een hek omheen te staan, en een brede rand met beplanting, zodat niemand het monument, sinds 2004 zelfs Rijksmonument, nog kan benaderen.

De makers

J.R. de Kruijff was een Amsterdamse architect en beeldhouwer. Zijn inzending voor het monument voor Sarphati was in 1875 te zien in het Paleis voor Volksvlijt en werd in de kranten van toen omschreven als ‘een eretempel, van Frans steen, ingelegd met marmer in Italiaanse renaissancestijl en door zuilen gedragen; daarin zal het wit marmeren borstbeeld prijken’. Toen zijn ontwerp jaren later kon worden uitgevoerd was hij inmiddels directeur van de Rijksschool voor Kunstnijverheid, gehuisvest in het gebouw van het Rijksmuseum.

‘Alle modellen voor ornamenten, schilden en bekroning van zijn ontwerp liet De Kruyf, onder zijn leiding, uitvoeren door een leerling van zijn school, L. Zijl,’ lezen we in een krant uit die tijd. Lambertus Zijl werd later een bekend beeldhouwer en maakte onder andere de grote beelden aan de gevel van de Beurs van Berlage. Het borstbeeld van Sarphati, dat De Kruijff in wit marmer voor ogen had gehad, werd uiteindelijk in brons gegoten door de Compagnie des Bronzes te Brussel.

Sara Stracké-van Bosse was een nicht van de succesvolle landschapsschilderes Marie Bolders- van Bosse. Ze trouwde in 1878 op 41-jarige leeftijd met de toen al bekende beeldhouwer Frans Stracké, nadat deze een jaar eerder weduwnaar was geworden. Waarschijnlijk hebben ze elkaar leren kennen op de Rijksakademie, waar Frans Stracké hoogleraar beeldhouwkunde was. Sara van Bosse was 37 jaar toen ze zich er als student inschreef. In het archief van de kunstopleiding is te vinden dat mej. Van Bosse les kreeg van Frans Stracké en dat zij ‘modellen voor eigen rekening nam’. Ook volgde ze eens per week lessen anatomie. Sara studeerde af in 1877.

Niet duidelijk is wanneer zij precies de opdracht kreeg voor het maken van Sarphati’s borstbeeld, maar waarschijnlijk was dat begin jaren tachtig, toen er eindelijk genoeg geld was ingezameld. In die tijd genoot Sara – inmiddels Stracké-van Bosse – al een zekere bekendheid als beeldhouwster.

In de jaren na haar afstuderen deed ze geregeld mee aan tentoonstellingen, vaak met portretbustes. Ze kreeg eervolle vermeldingen in kranten en won op de wereldtentoonstelling van 1883 een bronzen medaille voor een van haar drie inzendingen. Misschien wel voor het portret van de 18de-eeuwse schrijfster Betje Wolff, (tegenwoordig te zien in de ZB, de bibliotheek van Zeeland in Middelburg). Of wellicht voor het borstbeeld dat zij maakte van Louis Stracké, de jongste zoon van haar man uit zijn eerste huwelijk. Deze Louis werd ook kunstenaar en tekende later een liefdevol portretje van zijn stiefmoeder op leeftijd.