In november 1918 eindigde de Eerste Wereldoorlog. De dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije werd ontmanteld en op 12 november werd de Oostenrijkse republiek uitgeroepen. Hoofdstad Wenen was in de oorlogsjaren al getroffen door geallieerde blokkades en de slechte bevoorrading van levensmiddelen en brandstof. De kindersterfte was er enorm. Chronische ondervoeding was de belangrijkste doodsoorzaak, naast besmettelijke ziekten als vlektyfus en tuberculose.
In Nederland was er compassie met de ellende van de verliezende partijen in de Eerste Wereldoorlog als Duitsland, Hongarije en Oostenrijk. Al snel richtte iedere zuil een eigen steuncomité op voor noodlijdende katholieke, protestantse, Joodse en ‘algemene’ kinderen. De hulp bestond voornamelijk uit tijdelijke opvang bij pleeggezinnen, zodat de kinderen konden aansterken.
Het duurde tot 1920 voordat ook vanuit socialistische hoek een hulpcampagne voor Weense kinderen opgezet werd. In de zomer werd het Centraal Comité ter Verzorging van Oostenrijksche Arbeiderskinderen in Nederland in het leven geroepen door de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP), in samenwerking met het Internationaal Verbond van Vakverenigingen en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen. Het Centraal Comité vestigde zich in de Tolstraat 61 in Amsterdam, in een gebouw van arbeiderscoöperatie De Dageraad.
Treinschema
Het Centraal Comité ging voortvarend aan de slag. Het was belangrijk dat de actie niet alleen een Amsterdamse zaak zou worden; in korte tijd was het land vijftig onderafdelingen, ‘Sub-Comités’, rijker. De leden ervan hadden de taak te zorgen ‘voor het innen van gelden, voor huisvesting en kleeding’, maar vooral moesten pleegouders worden geworven. Dit was onderworpen aan strikte richtlijnen. Zo moesten de kinderen worden ondergebracht bij ‘modern georganiseerde arbeiders’, lees: SDAP-leden of vakbondsleden, die van tevoren door de Sub-Comités gescreend waren.
Organisatorisch waren de zaken prima op orde. De taak van de Sub-Comités om de kinderen vanuit Zevenaar – de aankomstplaats in Nederland – naar hun plaats van bestemming te brengen liep op rolletjes. Er was een treinschema ontworpen dat een huzarenstukje genoemd kon worden. De Oostenrijkse vakbond betaalde de reis tot aan de Nederlandse grens, vanaf daar nam het Centraal Comité de kosten op zich.
Toch baarden de financiën zorgen. De Sub-Comités haalden niet veel op. ‘Het is wel te wijnigh maar onze afdeeling telt ook maar zes leeden dus daar is ook niet veel te verwachten,’ zo meldt af́deling Vleuten. Desondanks lukte het om een eerste groep naar Nederland te halen.
Op 15 december 1920 vertrokken ongeveer 620 Weense arbeiderskinderen naar Nederland. Een van hen was de elfjarige Hermine Santruschitz (later ook Santrouschitz), dochter van een ongehuwde linnennaaister. Op 13 december kwam ze door de medische keuring heen die de Nederlandse regering verplicht had gesteld. Zij ging naar Leidse pleegouders.
Modern georganiseerd
Hermine werd in Leiden opgehaald door Laurens Nieuwenburg. Die had zich in oktober 1920 bij het Sub-Comité in zijn stad opgegeven. Op het aanmeldingsformulier gaf hij zijn voorkeur aan voor een meisje tussen de acht en tien jaar, haar kleding moest via het Sub-Comité worden geregeld.
Laurens Nieuwenburg, geboren op 23 maart 1871 in Den Haag, woonde sinds 1890 in Leiden. Hij trouwde met Johanna Francina Moene. Het echtpaar kreeg vijf kinderen, vier jongens en een meisje. Laurens had zich opgewerkt van los werkman tot pakhuisbaas, en dat was waarschijnlijk de reden dat het gezin zich een moderne woning kon permitteren in het Leidse uitbreidingsgebied De Kooi waar woningcorporatie Werkmanswoningen voor die tijd kwalitatief goede woningen realiseerde.
Het gezin Nieuwenburg kwam terecht in de Atjehstraat 19. Hermine werd er in december 1920 als pleegkind bijgeschreven. Voor een gezin met vijf kinderen zal het loon van een pakhuisbaas geen vetpot geweest zijn, maar desondanks maakte men ruimte voor nog een mond om te voeden. Als SDAP-lid sinds 1911 lijkt Laurens Nieuwenburg die ‘modern georganiseerde’ arbeider te zijn waar het Centraal Comité de hoop op had gevestigd.
Of de pleegouders allemaal ‘modern georganiseerd’ waren, is niet met zekerheid te zeggen. Wel wordt er vaak melding gemaakt van lidmaatschap van een bond, bijvoorbeeld de Schildersbond of de Mijnwerkersbond. Wat de meesten gemeen hadden, was dat zij niet de middelen hadden om kleding en schoenen te verzorgen. Het werd daarmee een probleem om kinderen geplaatst te krijgen.
Huishoudelijke hulp
De Sub-Comités waren er maar druk mee. Veel hing af van hun improvisatietalent en van een goede inschatting van de situatie. Zo wilden de meeste pleegouders het liefst een meisje. Sub-Comité Santpoort uitte bezorgdheid over een bepaald gezin: ‘Ik heb wel de indruk gekregen dat het te doen is om huishoudelijke hulp’. Het pleegouderschap van dit gezin ging niet door. Gelukkig waren er ook tegengeluiden. Uit Hilversum: ‘We lazen dat er veel meer meisjes dan jongens gevraagd worden. Dit vinden wij zielig voor die stakkers van jongens. Een jongetje is dus ook welkom’, en uit de 3de Wittenburgerdwarsstraat in Amsterdam: ‘Liefst een meisje, zo jong mogelijk zoo niet is een jongetje ook goed, jongens moeten ook eten’.
De pleegouders wisten dat hun pleegkinderen zo’n tien weken bij hen zouden blijven. Er zijn weinig geluiden dat de kinderen het niet naar hun zin hadden bij de pleegouders, het is in ieder geval niet opgetekend. De meeste kinderen van het eerste vervoer gingen in het voorjaar van 1921 goed gevoed en gezonder terug, iets later dan gepland door een uitbraak van vlektyfus in Wenen.
In het voorjaar van 1922 maakte het Centraal Comité bekend dat men na het vijfde vervoer in maart zou stoppen met de hulpactie. De toestand in Wenen verslechterde echter met de dag. Aan alle kanten werden de noodklokken geluid: de kindersterfte nam dramatische proporties aan. Het kon niet anders of het Centraal Comité moest het besluit om te stoppen terugdraaien.
Jan Gies
In dagblad Voorwaarts van 5 oktober 1922 werd dit enigszins bombastisch aangekondigd: Het Centraal Comité ‘zal (..) al het mogelijke doen om althans in de komende winter een zoo groot mogelijk aantal kinderen aan den dood te ontrukken. (…). Modern georganiseerde arbeiders van Nederland! Wij roepen u op, om ons bij dit werk behulpzaam te zijn. (…) Het stervende Weenen smeekt u erom!’
Uit het archief wordt niet duidelijk wat de doorstart van de hulpactie heeft opgeleverd. Wel kan met enige zekerheid worden vastgesteld dat er in de periode van 15 december 1920 tot en met 14 maart 1922 ongeveer tweeduizend arbeiderskinderen vanuit Wenen naar Nederland vervoerd zijn om hier aan te sterken. De meeste kinderen zijn na verloop van tijd teruggegaan naar hun vaderland, maar ook is bekend dat een aantal in Nederland is gebleven, meestal omdat zij nog te zwak waren om terug te reizen.
Een van hen was Hermine. Zij bleef voorlopig bij de familie Nieuwenburg, waar ze inmiddels Miep werd genoemd. Ze voelde zich op haar plaats in Nederland. Bij een bezoek aan Wenen met haar pleegouders in 1925 werd met haar moeder afgesproken dat ze in Nederland zou blijven wonen.
Met het gezin Nieuwenburg was Hermine intussen in 1924 vanuit Leiden naar Amsterdam verhuisd, naar Meerhuizenstraat 3, driehoog. Nog twee verhuizingen volgden, voordat ze in december 1940 ging samenwonen met de net gescheiden Jan Gies in Hunzestraat 25hs. Op 16 juli 1941 trouwde ze met hem. De familie Nieuwenburg was van de partij, de band was blijven bestaan. Vader en moeder Nieuwenburg stierven in 1950 in Amsterdam, respectievelijk op 18 juni en 17 november.
Onderscheidingen
Dat de Weense Hermine als Miep Gies een symbool van moed en verzet is geworden, is wereldwijd bekend. Vooral na het verschijnen in 1987 van Herinneringen aan Anne Frank, het verhaal van Miep Gies, de steun en toeverlaat van de familie Frank in het Achterhuis eerst in het Engels geschreven met Alison Leslie Gold, kwamen Miep en Jan volop in de belangstelling te staan. Lezingen, tv-programma’s en onderscheidingen in binnen- en buitenland volgden.
Na het overlijden van Jan in 1993 volgde Miep haar enige zoon naar Hoorn. Daar overleed ze 11 januari 2010, op bijna 101- jarige leeftijd, na een kort ziekbed. Sinds 2011 herinnert in Wenen het Miep-Gies-Park aan haar, en sinds 2013 is er ook een Miep Giesplantsoen aan de Hunzestraat, vlak bij het huis van de familie Frank.
Beeld: Miep Gies en Jan Gies in het Achterhuis, Prinsengracht 263, ter gelegenheid van de boekpresentatie "Herinneringen aan Anne Frank" door Miep Gies, op 5 mei 1987. ANEFO, Rob Bogaerts. Collectie Stadsarchief Amsterdam