In 1810 annexeerde Napoleon het Koninkrijk Holland. Invoering van de dienstplicht (‘conscriptie’) was een van zijn eerste maatregelen. De zeven Hollandse departementen moesten drieduizend jongemannen opzenden, van wie tweeduizend in het leger en de rest in de vloot zouden dienen. Net als in Frankrijk en andere Europese landen onder keizerlijk gezag leidde de rekrutering in Amsterdam tot protesten en rellen tijdens lotingsdagen van rekruten, en vooral wanneer de manschappen naar hun garnizoen vertrokken.
In februari 1811 hingen de straatmuren vol met protestaffiches, totdat Franse gendarmes die eraf scheurden. Ook verschenen er pamfletten in de stad waarin werd opgeroepen om de Fransen de keel af te snijden. Op 11 maart bekogelde een groep van vierhonderd kroeglopers de gendarmerie met stenen; vanwege de taalbarrière verstond deze niet veel van hun scheldkanonnades. Deze eerste, bescheiden protesten haalden weinig uit; vier dagen later, op 15 maart, begonnen de lotingen voor de conscriptie.
Ook Joodse Amsterdammers waren verplicht in het Napoleontische leger te dienen. In het Franse leger waren echter geen afzonderlijke Joodse korpsen, evenmin kregen soldaten koosjer eten of belet om op sabbat en religieuze feestdagen niet te vechten. De animo was dus niet bijzonder groot. Op 15 maart begon de loting in Kanton 1, waaronder de overwegend Joodse wijken vielen. In totaal woonden in dit Kanton 218 dienstplichtige jongemannen: 137 Joden en 81 christenen.
Het gezin van de asjkenazische kroniekschrijver Benjamin Isaac Wing in de Rapenburgerstraat was in opperste spanning over de naderende dienstplicht. Zijn beide zoons waren ingeloot en moesten opkomen. De jongste wist eronderuit te komen vanwege zijn slechte gezondheid, maar voor zijn oudste zoon zat Wing in de rats. Hij mocht geen plaatsvervanger (remplaçant) sturen, aangezien de keizer dat per decreet had verboden voor Joden. Op het allerlaatste nippertje verleende Napoleon de Joden toch toestemming. Wing betaalde een remplaçant voor zijn zoon, iets wat voor de meeste gezinnen in de buurt onbetaalbaar was.
Op 11 april moesten alle Amsterdamse conscrits in de kazerne bij de Muiderpoort in de Plantage op appel komen. Onder begeleiding van zestien Franse infanteristen marcheerden zij vervolgens rond twee uur ’s middags door de Jodenbreestraat, over de Antoniessluis de Sint Antoniesbreestraat in. Aan de kant stonden angstige, verdrietige en boze familieleden en vrienden.
Een van hen, een ‘christenmeisje’, stortte zich naar voren om een afscheidskus te geven aan haar geliefde. Een officier gooide haar ‘met verachting’ aan de kant, waarop het meisje hem in het gelaat sloeg. Hierop barstte de bom: omstanders bekogelden de militaire begeleiders met stenen en sloegen hen met stokken. De Fransen vluchtten de smalle Zandstraat in, waar ze in het nauw gedreven scherp schoten. Ze doodden de Joodse jongen Leiser Hoedel en verwondden zeven anderen. Een Franse militair raakte zwaargewond door de aanhoudende stenenregen.
De onrust verspreidde zich over de andere stadswijken, waar het ook tot gewelddadige confrontaties kwam tussen burgers en gezagsdragers. Op de Kloveniersburgwal had een menigte een politieman in het nauw gedreven; ze ontnamen hem zijn wapenstok en degen maar lieten de man verder ongedeerd. Nieuwe politiepatrouilles en militairen hadden rond zes uur de rust in de Jodenbuurt hersteld.
Het conscriptieoproer had tijdelijk succes. In het tumult wist een aantal dienstplichtigen de benen te nemen. De overige jongemannen konden tot nader order naar huis, omdat een groep vrouwen de jaaglijnen van de trekschuit naar Haarlem had doorgesneden zodat hun transport onmogelijk was geworden. De Franse reactie op het oproer was echter niet mals, mede omdat Napoleons zetbaas, luitenant-generaal over de Hollandse departementen Charles- François Lebrun wilde bewijzen geen slapjanus te zijn.
Lebrun liet een samenscholingsverbod afkondigen en alle bewoners van de Jodenbreestraat ontwapenen; tijdens huiszoekingen aangetroffen ‘wapens’ liet hij opslaan in het Arsenaal (nu onderdeel van het Joods Museum). De Joodse voorman Jonas Daniel Meijer bestreed de mening van de Franse autoriteiten dat de ordeverstoorders vooral onder de Joden gezocht moesten worden. De ordeverstoringen in de Joodse wijk waren eerder het gevolg van de drukte in de Breestraten, immers hoofdverkeersader van de stad. De argumenten haalden weinig uit; de Fransen bleven de Joden beschouwen als een risicogroep.
Een ernstig gevolg van het oproer was Lebruns oprichting van een Militaire Commissie met de bevoegdheid standrechtelijke executies uit te voeren. In dezelfde periode als het Amsterdamse Conscriptieoproer belaagden vijfhonderd man de Franse prefect van Oost-Friesland. Napoleon zag een verband tussen beide gebeurtenissen en liet zijn hoogste politieambtenaar een bloedige strafexpeditie uitvoeren.
In Amsterdam liet hij op 18 juni 1811 tien opgepakte oproerlingen langdurige gevangenisstraffen opleggen. Drie anderen – geen Joden – kregen de doodstraf; ze werden nog diezelfde dag gefusilleerd op het Funen. Enkele dagen later vertrokken de dienstplichtigen alsnog naar hun verzamelpunt in Haarlem, ook ‘de Joodse lotelingen zijn allen gehoorzaam vertrokken en niet een is achtergebleven’, schrijft Wing in zijn kroniek.
Napoleon toonde zich tevreden met de uitgevoerde repressieve maatregelen: ‘Er is geen andere wijze om het canaille zijn wil op te leggen’. Toch zijn enkele bij het oproer gearresteerde betrokkenen vrijgesproken, onder wie het meisje dat met haar liefdeskus de lont in het kruitvat wierp.
Loting in Amstelkerk
Voor de loting van de conscrits moesten de opgeroepen jongemannen zich op 15 maart 1811 om acht uur ’s ochtends melden in de Amstelkerk. De maire liet in aanwezigheid van de onderprefect van het arrondissement hun namen oplezen, waarop zij naar voren moesten treden om hun lot te trekken. Lotelingen met de laagste nummers moesten in dienst treden. Op een gravure is te zien hoe een jongen zijn lot trekt, onder toeziend ook van militaire officials, een klerk en gendarmes, bewapend met musketten met lange bajonetten. Na loting moesten de gekozen jongelingen, eveneens in de Amstelkerk, verschijnen voor de Raad van Rekrutering.
Header: Loting voor de conscriptie in de Amstel Kerk, 1811. Gravure door Elisabeth Barbara Schmetterling, 1820-1854. Rijksmuseum Amsterdam