"Straatmuzikanten beschouwen het als een fundamenteel recht overal te mogen staan. Daar maken we een einde aan. Een algeheel verbod is het meest praktisch. Nu kunnen we onmiddellijk zeggen: wegwezen." Harde woorden van Boudewijn Oranje, voorzitter van de bestuurscommissie Centrum, in november 2015. Het verbod komt er uiteindelijk niet, maar dat velen zich ergeren aan het door straatmuzikanten geproduceerde geluid, is duidelijk. Elke lente laait de discussie over geluidshinder in de binnenstad op. Vroeger was muziek en geluid op straat heel normaal, tegenwoordig loopt het echt de spuigaten uit, wordt dan gezegd. Maar is dat eigenlijk wel zo? Is overlast van muzikanten en andere entertainers in de Amsterdamse binnenstad een typisch fenomeen van de 21ste eeuw of probeert de gemeente de aanwezigheid van straatmuzikanten in de stad al veel langer aan banden te leggen?
Handicap
"Met alle respect voor de artistieke waarde van het muzikale genot, van allerlei soorten straatmuziek zou ik toch de vraag willen stellen of het niet aanbeveling verdient dit 'genot' tot enkele uren of dagen per week te beperken in plaats van ons hierop, zooals thans het geval is, van maandagmorgen tot zaterdagavond, op alle mogelijke uren, te tracteeren?" Een wrevelige brief in het Algemeen Handelsblad van 29 maart 1932 spreekt boekdelen: gedoe over (geluids)overlast door straatmuzikanten is niet van vandaag of gisteren. En om daar paal en perk aan te stellen, is voor het maken van muziek op straat al sinds jaar en dag een vergunning nodig van de Amsterdamse burgemeester.
De oudste publicatie over zo'n vergunning stamt uit het jaar 1804, maar de regeling moet nog veel ouder zijn. Het is rond 1900 dat aan het aantal jaarlijks uit te geven vergunningen een maximum van 30 wordt gesteld. Voorwaarde om een vergunning te krijgen, is dat iemand door ziekte of lichaamsgebrek niet in staat is om ander werk te verrichten. Een handicap ter legitimering van het straatmuzikantschap dus. Omdat het verloop onder de vergunninghouders gering is, spelen in de praktijk veel straatmuzikanten daardoor illegaal.
Maar wie zijn deze straatmuzikanten in die jaren? Eeuwig zonde is het dat straatmuzikanten maar weinig sporen achterlaten en daarom vaak als mysterieuze figuren in de geschiedenis worden beschreven. Rond het fenomeen straatartiest heeft altijd een zweem van anonimiteit gehangen, maar dat zij veelal bedelaars zijn is een misvatting. Straatartiesten verkiezen het buitenleven, maar werken evengoed voor de kost. Zelf zien zij het muzikantenberoep dan ook als een eervol bestaan.
We kennen de straatartiest in vele hoedanigheden: van individuele musici met bijvoorbeeld mondharmonica of accordeon, tot muzikale gezelschappen, orgeldraaiers en zangers. Trots speelt voor straatmuzikanten een belangrijke rol: allemaal willen zij zich van 'platzangers' onderscheiden, die het enkel om verkapt bedelen te doen is en met vertoon van zieligheid medelijden trachten op te wekken. En al wordt de straatmuzikant steeds meer beboet voor illegale muzikale voordrachten, toch is er gedurende de afgelopen eeuw absoluut een goede boterham mee te verdienen, waardoor het voor velen een aantrekkelijk beroep blijft.
Roem
Dat het beroep van straatmuzikant aan het begin van de 20ste eeuw ook goed kan samengaan met een professionele muziekcarrière bewijzen Willem Kila en Jopie Schouten. Zo is de van oorsprong Rotterdammer Kila niet alleen een zeer verdienstelijk straatmuzikant, maar neemt hij in de periode 1914-1923 ook meer dan 125 platen op, de eerste vijf jaar met zijn vaste accordeonist, de Amsterdammer Schouten. Kila wordt ook wel de 'koning van de straatzangers' genoemd en maakt met zijn indrukwekkende baritongeluid ten tijde van de Eerste Wereldoorlog furore in het centrum van Amsterdam, meestal in de Jordaan. De twee vormen ook het laatste 'echte' straatzangersduo, in de zin dat zij liedjes zingen over de actualiteit.
Radio en platenspelers zijn in die jaren lang niet voor iedereen toegankelijk en straatartiesten vervullen, zeker in de armere wijken, de functie van radio en artiest in één. De door straatartiesten gezongen muziek is populair, mensen komen er graag even naar luisteren. In bijzondere gevallen leidt deze sterrenstatus tot plaatopnamen, maar in hun jaren zijn Kila en Schouten de enigen. Wel zetten professionals straatzangersliederen op hun repertoire. Op de piek van hun roem loopt een verslaggever een dagje mee met het duo, als agenten het spel afkappen: "Zoo ben ik met hen de Amsterdamse straten langs getrokken. Nog nauwelijks was het eerste couplet gezongen, of daar glimmerde om den straathoek de koperen uitrusting van een onzer agenten. Neen, ze hebben eigenlijk nooit te klagen, maar wel altijd dat opjagen door de politie, en altijd weer die proces-verbalen wegens het zingen zonder permissie op den openbaaren weg of het veroorzaken van volksverzamelingen." (Algemeen Handelsblad, 30 mei 1916.)
Uitstervingsplan
De houding jegens straatartiesten is tot en met de jaren twintig relatief mild te noemen. Maar dat verandert als in Amsterdam de toenemende drukte op straat een thema wordt. De gemeenteraad bespreekt de 'overlast' van straatmuzikanten en al snel volgen er maatregelen. Zo worden in 1935 de eisen die eisen aan vergunninghouders aangescherpt en is het niet meer toegestaan vaker dan één keer en langer dan tien minuten achtereen op dezelfde plek spelen. Ook mag in steeds meer straten in de binnenstad helemaal niet meer gespeeld worden.
Het 'uitstervingsplan' treedt in werking: de gemeente geeft ook geen nieuwe vergunningen meer af. "Feitelijk is het maken van muziek met vergunning op den openbare weg een verkapte bedelarij, opleverende een toestand, de hoofdstad des Rijks onwaardig", schrijft de hoofdcommissaris van de politie Hendrik Versteeg aan burgemeester Willem de Vlugt in 1936. In de jaren daarna zijn het vooral de orgeldraaiers met hun luid rinkelende centenbakjes die het veld moeten ruimen. Alle claims op de levende folklore en het 'stukje geluk' dat het draaiorgel brengt ten spijt. Exemplarisch is het aantal vergunningen voor orgeldraaiers in 1942: slechts zeven. Vijf jaar eerder waren het er nog 25.
De gemeente handhaaft haar beleid inmiddels zo streng, dat de politie meer dan ooit de grote gezamenlijke vijand vormt voor de meeste straatmuzikanten. Voor de illegalen, maar zeker ook voor de vergunninghouders. De aandacht moet tijdens het musiceren altijd verdeeld worden: één oog op het publiek en het muziekspel en het andere op de straathoek, waar de politie te allen tijde kan verschijnen. Als de Duitse bezetter op 11 september 1942 definitief een einde maakt aan alle straatmuziek, is het aantal straatmuzikanten door het beleid al sterk uitgedund.
Rijkdom
Na de oorlog stromen de aanvragen voor een muziekvergunning weer binnen. Wie vóór de oorlog al in het bezit was van een vergunning krijgt deze in 1945 weer terug. En ondanks de bezwaren van de verkeerspolitie besluit burgemeester Arnold d'Ailly nog een stapje verder te gaan en een aantal draaiorgels "als behorende tot het karakteristiek van Amsterdam" te behouden. De wind is gedraaid, het uitstervingsplan lijkt in alle bevrijdingsvreugde vergeten. Elk jaar worden in maart de vergunningen vernieuwd en nieuwe gegadigden spelen proef voor een vakbekwame jury, wat geenszins een formaliteit is. Straatmuzikanten moeten dus auditie doen om een vergunning te bemachtigen.
Niet iedereen is even blij met de straatmuzikanten. Gedurende de wederopbouw neemt de werkgelegenheid niet alleen enorm toe, ook de sociale voorzieningen verbeteren aanzienlijk. Het gaat beter met Nederland en in die jaren neemt de kritiek toe op het 'verkapte bedelen' van Amsterdamse straatmuzikanten op basis van al dan niet duidelijk waarneembare lichamelijke handicaps. Als er ophef ontstaat over een niet geheel blinde straatmuzikant, trekken hoofdcommissaris Hendrik Kaasjager en burgemeester d'Ailly de handen af van de blinde muzikanten. Blindheid is vanaf dat moment onvoldoende reden om voor een muziekvergunning in aanmerking te komen. Blinde muziekmakers belanden in de bijstand.
B&W krijgt het in de jaren vijftig en zestig steeds drukker met verstoring van de openbare orde door nozems, provo's, studenten of Damslapers. Of het ermee te maken heeft of niet, feit is dat straatmuzikanten steeds minder in aanraking komen met de politie. Er zijn heel weinig bekeuringen vanwege muziek en zang op straat. Te constateren valt ook dat sinds 1960 het aantal minder valide straatmuzikanten sterk afneemt. De animo en de noodzaak zijn minder groot door de verbetering van de sociale voorzieningen. En de ooit zo populaire Jopie Schouten laat op 24 december 1964 door Het Vrije Volk optekenen: "Ons vak sterft uit. De mensen lopen door. Ze gaven vroeger gauwer wat van hun armoe, dan nu van hun rijkdom."
Ongebonden
Een nieuwe generatie straatmuzikanten kondigt zich aan. De oude garde van louter onvrijwillig werkloze of gehandicapte mannen maakt plaats voor een nieuwe, gemengde lichting met een totaal andere motivatie. De behoefte om een ongebonden bestaan te leiden is nu een belangrijke drijfveer. De eerste groep van deze muzikanten heeft min of meer ideologisch motieven, zoals het uitdragen van een boodschap, de stad leefbaar maken of de straat terugveroveren op het gemotoriseerd verkeer. Maar die vervagen al snel. Als politiecommissaris Piet Jong zich in 1971 genoodzaakt voelt uit te spreken tegen het 'langharig werkschuw tuig' is het al te laat om het tij te keren. De straten vullen zich behalve met muzikanten, ook met toneelgroepen, mimespelers en clowns.
Een voorbeeld van zo'n straatmuzikant uit de nieuwe lichting is Sigurd Cochius. Hij is gedurende de jaren zestig politiek geëngageerd en trekt geregeld op met leden van provo. De uit welgestelde familie afkomstige Cochius (1916) bespeelt zijn dwarsfluit bij menig happening en vergaart zo zijn faam. Maar na de opheffing van provo laat Cochius de politiek links liggen. Met zijn dwarsfluit weet hij uiteindelijk een plaatselijke beroemdheid te worden in Hilversum en Utrecht door voorgedragen teksten af te wisselen met vrolijke fluitriedeltjes.
Dat in Amsterdam een vrijere wind waait is al veel langer duidelijk, maar in 1982 vindt dan echt de ware doorbraak plaats: burgemeester Wim Polak staat musiceren op straat voor het eerst zonder vergunning toe. De voorwaarden: geen geluidsversterkende apparatuur, alleen passief geld innen en niet langer dan een half uur op één plek. Of zoals De Telegraaf het op 11 maart 1983 verwoordt: "Pet neerleggen mag, met de pet rondgaan niet."
Didgeridoo
Sinds de jaren tachtig zijn de buitenlandse invloeden op de straatmuziek legio. Wat te denken van bijvoorbeeld de komst van de exotische didgeridoo en de Peruaanse panfluit. Niet alleen het profiel van de straatmuzikant verandert razendsnel, ook valt de artiesten een nieuwe waardering ten dele. Een journalist van het Limburgs Dagblad schrijft op 24 augustus 1994: "Verbazingwekkend is de professionaliteit van veel straatmuzikanten. De soms zeer fraaie en bijzondere muziek die gemaakt wordt, verraadt vaak een gedegen muzikale opleiding en een hoge mate van muzikaliteit."
Toch regent het de afgelopen jaren onophoudelijk klachten. In 2013 starten bewoners en ondernemers van Amsterdam Centrum bijvoorbeeld een petitie om het gebruik van versterkers door straatmuzikanten in te perken. Artiest en presentator Ad Visser, bekend van het voormalige muziekprogramma Toppop, reageert ontdaan: "Straatmuziek is geweldig. Het is één van die verworvenheden van de stad die Amsterdam maakt tot Amsterdam. We zijn al bezig om overal de cultuur te halveren. Gaan we dit nou ook nog weghalen? Gaan we toch niet doen, hè? Zo erg gaat het toch niet worden met Amsterdam?" Helaas voor Visser mag zijn betoog niet baten. In 2014 zegeviert de petitie en komt er een einde aan de door bewoners en ondernemers zo gehate 'geluidsterreur': versterkte muziek is sindsdien in stadsdeel Centrum verboden.
En de algemene regelgeving, hoe is die anno 2017? Behalve het verbod op versterkte muziek en de uitbreiding van het aantal straten waar een speelverbod geldt, is er sinds de jaren tachtig niet zoveel veranderd. Spelen zonder vergunning mag onder bepaalde voorwaarden en wie wel een vergunning nodig heeft, moet net als in de jaren vijftig auditie doen. Burgemeester Eberhard van der Laan licht toe: "Deelnemers aan de auditieronde worden beoordeeld op de beheersing van de belangrijkste instrumentale basistechnieken, de combinatie van interactie en presentatie, de omvang van het repertoire en een spreiding over verschillende muziekstijlen."
Underground
Er is ook goed nieuws voor de straatmuzikant. Zo wordt metrostation Weesperplein op 19 januari 2017 omgetoverd tot een platform voor livemuziek. Initiatiefnemer Frank de Ruwe: "Als ik in het buitenland de metro neem, ben ik altijd verrast door het muzikale talent dat daar speelt. Het valt mij op dat dit in Nederland niet georganiseerd gebeurt en daar wil ik verandering in brengen." De GVB heeft er wel oren naar. Zo krijgt de straatmuzikant in de 21ste eeuw toch ook weer nieuwe kansen in Amsterdam.