In Betondorp woonden veel kinderen. In de laantjes achter de huizen speelden we slagbal met rondje - de putdeksels waren de honken - of diefje met verlos. Natuurlijk haalden we ook kattenkwaad uit. We deden belletje trek of bouwden hutten op het braakliggende terrein aan de Weesperzijde. Betondorp had één wijkagent, maar die kreeg ons nooit te pakken. Als we hem zagen, riepen we heel hard ‘juut, juut, juut!’ en dan maakten we dat we wegkwamen.

Om Betondorp binnen te komen, moest je onder twee poorten door. Eerst de poort aan het begin van de Brinkstraat, daarna de - iets lagere - poort in de Akkerstraat. Daar kwamen vrachtwagens vaak vast te zitten. Als dat gebeurde, moesten de buurtkinderen komen helpen. Met z’n allen klommen we dan in de vrachtwagen, die daardoor een heel klein stukje naar beneden zakte. Zo kon de chauffeur precies onder de Akkerstraat-poort door rijden.

Aan mijn zorgeloze jeugd kwam op 10 mei 1940 abrupt een eind. Die ochtend stond mijn vader in mijn slaapkamer, en vertelde dat de Duitsers waren binnengevallen. Daarna heeft hij eieren gebakken. Tegen ons kinderen zei hij: ‘Proef het goed, want je weet niet wanneer je zoiets weer krijgt.’ We hadden geen idee wat ons te wachten stond.

Aan de oorlog heb ik nare herinneringen. Er zijn veel joodse Betondorpers vermoord. Sommigen werden ’s nachts opgehaald met de dievenwagen, anderen meldden zich vrijwillig. De laatste keer dat ik onze buurmeisjes zag, was bij de halte van lijn 9. Ze zouden met de tram naar het Centraal Station gaan, en vanaf daar naar Westerbork. Ze hadden geen koffers, en mijn zussen hebben toen nog rugzakken gemaakt van een stuk markiezendoek. Zodat ze voldoende kleding konden meenemen naar het kamp. Die buurmeisjes zijn niet teruggekomen.

Op mijn veertiende sloot ik mij aan bij de Jongelieden Geheel Onthouders Bond. De bijeenkomsten waren in de binnenstad, en mijn zussen en ik liepen elke week een uur heen en een uur terug. Een andere mogelijkheid was er niet, want door de oorlog reed het openbaar vervoer nauwelijks. In Betondorp raakten wij een beetje afgesloten van de rest van Amsterdam.

Tot 1949 heb ik in Betondorp gewoond. Los van de oorlog bewaar ik vooral mooie herinneringen aan de buurt en de saamhorigheid. Het was een fijne plek om op te groeien.

FIEN VAN DER KAAIJ

Beeld header: Spelende kinderen in Betondorp, 1928. Stadsarchief Amsterdam/Bernard F. Eilers.

Meer verhalen en herinneringen aan 100 jaar Betondorp zijn te vinden in het Aprilnummer 2022.