In het centrum van Amsterdam wemelde het rond 1800 van de boekwinkels, drukkerijen en verkopers van kranten, pamfletten en verwante uitgaven. Vaak waren het maar kleine bedrijfjes, die er bijvoorbeeld een postagentschap bijdeden, boeken uitleenden en zelf drukwerk uitgaven, van stichtelijke lectuur tot bundels met teksten van blijspelen en bruilofts- en feestliederen. Ook vlugschriften en pamfletten met revolutionaire hekeldichten – en dát was niet zonder risico, ondervond ook George d’Ancona.

Boekhandelaar, schrijver en pamflettist Georgius Jacobus d’Ancona was in de jaren veertig van de 19de eeuw een kleurrijke figuur. Hij was in 1803 geboren in Nibbixwoud als achterkleinzoon van de uit Venetië afkomstige Jacob Gerson d’Ancona. Die trok op jonge leeftijd naar Amsterdam, waar hij op 21 maart 1727 in de Portugees-Israëlietische Synagoge trouwde met Esther Moresco, ook geboren in Venetië. De geliefden woonden op een steenworp afstand van elkaar: Jacob in de Swanenburgstraat en Esther op Vlooienburg. Jacob is een directe voorvader van oud-minister Hedy d’Ancona.

Niet alle Italianen in Amsterdam hielden zich bezig met schoorsteenvegen: de vader van George, Guerson d’Ancona, was arts. Hij had zijn praktijk op de Nieuwendijk en woonde op de Geldersche Kade bij de Stormsteeg, het huidige nummer 120. Guerson trouwde in 1802 met de van huis uit oudkatholieke Dirkje Johanna Taanman. Hij was een geletterd man. Zo vertaalde hij in 1836 het boek Systême physique et moral de la Femme van de Franse arts en journalist Pierre Roussel als Beschouwing van het natuur- en zedelijk stelsel van de Vrouw […].

George behaalde op 27 april 1824 in Leiden het diploma ‘ondermeester’, waarmee hij les mocht geven op lagere scholen. Rond 1828 was hij hoofdonderwijzer in Rijse, bij Brussel, en lid van het Koninklijk Genootschap Concordia, dat de Nederlandse taal en cultuur onder de Vlamingen wilde verspreiden. Na de Belgische opstand trok hij weer naar het noorden en trouwde op 5 mei 1839 met Agatha Catharina Gelderblom (1811-1850). Ze kregen vijf kinderen, van wie er bij George’s dood in oktober 1850 nog twee in leven waren.

Schrijven

Op hun woonadres – Derde Weteringdwarsstraat 20 – opende hij een Commissie-Bureau voor Handel en Onderwijs, dat advertenties regelde voor werkzoekenden en te koop staande bedrijven, tapperijen en dergelijke onder de aandacht bracht. Ondertussen publiceerde hij eigen werkjes als De Spoorweg, een luimig dichtstuk (1838), dat te koop was bij boekhandel H. Moolenijzer op het Rokin. De onderwijzer in George bracht hem er mogelijk toe om in 1840 in het Nieuwsblad voor den Boekhandel een vurig pleidooi te houden om kinderen aan het lezen te krijgen. Onderwijzers en ouders konden zich abonneren op een tweemaandelijks te verschijnen boekje, Zedekundig Schouwtooneel voor de Nederlandsche Jeugd, waarin een opvoedkundig toneelstukje stond.

George was zich zeer bewust van zijn gemengd-Joodse afkomst. Hij nam het herhaaldelijk voor de Joden op, zoals in Gedichtjes voor de Nederlandsche jeugd, onder het motto “Veracht niemand om zijnen godsdienst; maar toon door het beoefenen der deugd, dat de uwe de beste is”: ’k Zag een’ Jood met oude klêeren/ Schreeuwend loopen langs de straat,/ En twee nette jonge heeren, / Riepen: Smous! – wat werd hij kwaad. [...] Laat men Jood of Christen wezen,/ Enkel die verdraagzaam zijn/ Toonen dat zij Gode vreezen;/ Hem niet dienen slechts in schijn.

In 1841 begon hij in de Bethaniënstraat een boekwinkel, waar hij prentenboeken, bordspellen, speelkaarten en kantoorartikelen verkocht. Wie geïnteresseerd was kon zich bij hem opgeven voor al dan niet gratis cursussen, bijvoorbeeld over het ‘Nieuw Muzijkstelsel’. Tussen de besognes door hield hij zich steeds meer bezig met schrijven, over de meest uiteenlopende onderwerpen: ‘Boertige Dichtstukken’, feestgedichten voor bruiloften en partijen, maatschappijkritische – soms bijna communistisch aandoende – pamfletten, handleidingen voor organisatoren van feesten, enzovoort.

Lijst

De lijst is lang. Vermeldenswaard zijn Melpomeen en Thalia, over het verval van de stadsschouwburg, de Verzameling 250 toasten, ten dienste van den Beschaafden Stand, Nieuwjaars-gedichtjes voor kinderen en een St. Nicolaas Almanak voor Brave Kinderen, met als opvallendste aspect een afbeelding van het Sinterklaaskantoor, een voor die tijd onbekend fenomeen. Ook schreef hij een parodie op de monoloog van Gijsbrecht van Aemstel in Aan de Amsterdamsche kooplieden. Een gelukwensch met de Nieuwe Beurs, waarin de net gebouwde Beurs van Zocher het moest ontgelden, het pamfletje Wat moet ik gelooven van het Mirakel van Amsterdam? en het vers Jantje Lach en Jantje Huil, de dood zijns ooms en erfenis, een experimenteel gedicht, met beurtelings vrolijke en droevige regels. Hij verfoeide het drankmisbruik in de Boet-predicatie aan alle losse jongens door een bekeerden pierewaaijer, gericht tegen “diegenen, die [...] volhouden Jenever te drinken” en publiceerde een ‘Rekwest’ van kinderen aan Sint-Nicolaas, waar hetzelfde jaar (1848) ook een ‘Antwoord’ van de bisschop op kwam. Ook verscheen er een Sint-Nicolaasspel. D’Ancona gaf nog een ander spel uit: Ïsabeé, Nieuw-Amsterdamsche Koddige Deuntjes-Spel, een rond bordspel met 20 vakjes op karton. En verder allerlei prenten, zowel educatieve als spotprenten, gericht op de Haagse politiek en het alledaagse leven.

De boertige dichtstukken, met sappige titels als Een Amsterdamsch Standje, De Echtscheiding of De Ruzie op de Vischmarkt, waren bedoeld om voor te dragen onder vrienden, op bruiloften en partijen of op de herensociëteit, maar vielen niet bij iedereen in de smaak. Een recensent in Vaderlandsche letteroefeningen (1846) had het eerste stuk niet kunnen uitlezen en vond het tweede “laf en plat” en “beneden de waarde van alle huwelijksinschikkelijkheid en regterlijke welvoegelijkheid”. Maar Ruzie op de Vischmarkt sloeg alles: “[...] kroeg- ja bordeelpraat en kijvagie; vol uitdrukkingen, waarmede ik het papier niet wil bezoedelen! [...] De lezing van een paar bladzijden van deze zoogenaamde boertige gedichten is een waar vomitief voor elk, die nog eenigen smaak en gevoel voor het welvoegelijke bezit. [...] Foei, Mijnheer d’Ancona!”

Jan Regtuit

Het meeste stof deed hij opwaaien met zijn alter ego Jan Regtuit. In 1841 verscheen de eerste van diens acht ‘brieven’ in de hoedanigheid van ‘Passagier van het zinkende schip De Nederlanden’. D’Ancona was niet de eerste die de naam Jan Regtuit als alias gebruikte. Jan Regtuit figureerde bijvoorbeeld ook in het sinds 1782 uitgebrachte politieke pamflet De Politieke Kruyer van uitgever-boekhandelaar Jan Verlem uit de Warmoesstraat en advocaat Johannes Christiaan Hespe. Wie achter déze Jan Regtuit schuilging, is onbekend.

Veertig jaar later dook die naam dus weer op. Geheel in de geest van de tijd, in de aanloop naar het revolutiejaar 1848, sprak D’Ancona’s Jan Regtuit zoals zijn naam klonk. De brieven telden gewoonlijk acht pagina’s en namen de politieke handel en wandel van regenten en andere machthebbers op de korrel. Hij richtte zijn pijlen op de bezuinigingen, de belastingen, de ‘Bierbuiken’ (de Belgen) en ook op koning Willem II. Aan het roer van het niet zeewaardige schip De Nederlanden stond de onbekwame Kapitein Kaas: “Lek op lek wordt er ontdekt, het journaal en al de boeken zijn in de war, de geheele lading is bedorven...” Het schip legde aan op de ‘Archipel van Verwarring’ en strandde op het ‘Eiland van Bezuiniging’, waar het pas na lange tijd van kon vertrekken.

De vierde Brief riep in 1843 een tegenreactie op. Ene Piet Opregt, verblijvend aan boord van het schip De Onpartijdige weersprak Jan Regtuits kritiek op de Nederlandse overheid. Hij maakte d’Ancona uit voor vuige lasteraar, die zich verstopte achter een schuilnaam, “om zoo met meerdere veiligheid zijn zwadder uit te spuwen”. Na de vijfde Brief schreef d’Ancona dat het bij iedereen genoegzaam bekend was dat Jan Regtuit niemand anders was dan George d’Ancona, “woonachtig in de Bethaniestraat nummer 16”.

Letterroem

D’Ancona stond in zijn maatschappijkritiek bepaald niet alleen. Een geestverwant was zijn buurtgenoot Nicolaas Willem van Nifterick (1800-1884) die op Koestraat 9 een boekdrukkerij en uitgeverij bestierde. Hij werd enkele malen door Justitie opgepakt wegens het drukken en verspreiden van ‘opruiende geschriften’ als De Wespen, De Burger en De Volksstem: republikeins én communistisch van toon en stelden ze sociale en politieke misstanden aan de kaak. Ook drukte hij in 1847 het ‘schendblad’ De Hydra van de linkse polemist Jan de Vries. Wegens belediging van minister van Justitie Floris Adriaan van Hall belandde Van Nifterick in 1848 herhaaldelijk in het gevang – zo liet hij zelf weten in advertenties in het Algemeen Handelsblad. De revolutie van 1848 beperkte zich in Nederland overigens tot het Damoproer op 24 maart, dat met een sisser afliep.

George d’Ancona overleed op 7 oktober 1850 op 47-jarige leeftijd “na een smartelijk lijden van ruim dertien weken”, echtgenote Agatha krap twee maanden later. Een jaar later adverteerde boekhandelaar J. Tak op de Nieuwezijds Achterburgwal (de huidige Spuistraat) dat “vele dichtwerkjes van wijlen den heer G.J. D’Ancona de derde en vierde druk beleven, zodat zijn Letterroem hem heeft overleefd”.

KADER

JAN SCHENKMAN EN GEORGE D’ANCONA

De Amsterdamse onderwijzer Jan Schenkman, bekend van het boekje Sint Nikolaas en zijn Knecht(1850), was net als George d’Ancona een ijverige publicist. Behalve stichtelijke literatuur gaf hij ook komisch bedoelde werkjes uit, die antisemitische elementen bevatten. Ewoud Sanders publiceerde onlangs Lachen om Levie over Schenkmans populaire Belangrijke brief van een Amsterdamschen jood, vrijwilliger in het Fransche leger uit 1854, over de fictieve soldaat Levie Mozes Zadok. Schenkman liet zich voor het Joods-Nederlands in die brieven deels inspireren door D’Ancona’s boertig dichtstuk Een Amsterdamsch standje, waarin twee Joodse koopmannen figureren: een naamloze klerenhandelaar en Leip, verkoper van augurken en eieren. Ze spreken een Joods dialect, door d’Ancona fonetisch weergegeven. Schenkman nam meer over van D’Ancona: uit St. Nicolaas Almanak voor Brave Kinderen (1842) pikte hij het idee dat de Goedheiligman een kantoor had.

EWOUD SANDERS, LACHEN OM LEVIE. KOMISCH BEDOELD ANTISEMITISME (1830-1930), WALBURG PERS, 2020.

Simon van Blokland en Frans Duivis

December 2020

Beeld: Prent uit een serie van twaalf voor kinderen bij de inhuldiging van Willem II in 1840