“We moesten constant mensen wegsturen omdat we vol zaten,” aldus sociaal-verpleegkundige Hugo Koops. De soa-polikliniek van de GGD op Groenburgwal 44, bij de Staalstraat, was decennialang een fenomeen. Niet in de laatste plaats door de wachtenden voor de deur. Het inloopspreekuur trok publiek van zelfs buiten de stadsgrenzen, vanwege de aantrekkelijke combinatie van anonimiteit én een snel, gratis consult. Menigeen vervoegt zich liever bij zo’n laagdrempelige poli dan bij de eigen huisarts, die via een geslachtsziekte immers een ongenood kijkje in de slaapkamer kan nemen. Maar het inloopspreekuur had (en heeft) één nadeel: het is niet mogelijk een afspraak te maken, wie het eerst komt die het eerst maalt – en als je pech hebt, kom je zelfs helemaal niet meer aan de beurt. Juist daarom vervoegden velen zich ruim voor de deuren opengingen op de Groenburgwal, met de bekende rijen als gevolg. Het verhaal wil dat zich daarbij soms Japanse toeristen aansloten, die dachten dat dit een museum was.
Op jaarbasis werden duizenden cliënten zonder consult naar huis gestuurd, in 2002 gebeurde dat bijvoorbeeld zo’n 5000 keer. Niet iedereen liet zich overigens zonder slag of stoot wegsturen. Een regelmatige bezoeker: “Ik heb ze soms vechtend over straat zien gaan, alleen om binnen te komen.” Gezien het toenemend aantal mensen dat besmet raakt met een seksueel overdraagbare aandoeningen (soa), zoals geslachtsziekten in het jargon heten, was die situatie niet langer aanvaardbaar. Een aantal partijen in de gemeenteraad drong al in mei 2004 aan op een snelle oplossing van het capaciteitsprobleem, desnoods door plaatsing van een portocabine, maar het zou daarna nog twee jaar duren voor de GGD een grotere kliniek in gebruik kon nemen.

Reuzecondoom

Met het aanbrengen van een reuzecondoom over een mega-Amsterdammertje openden wethouder Marijke Vos en kliniekhoofd Harold Thiesbrummel op 7 juni dit jaar dan eindelijk officieel de nieuwe soa-polikliniek op Weesperplein 1. Daarmee is de poli nu ondergebracht in een vleugel van het hoofdgebouw zelf, dat om de hoek op de Nieuwe Achtergracht zijn voordeur heeft. De gemoderniseerde vleugel waarin de poli zetelt, vormde tot 1996 de behuizing voor het Weesperpleinziekenhuis (en tot 1947 ziekenhuis De Joodsche Invalide), en vervolgens werd dit gebouw bij het GGD-hoofdkantoor getrokken.
“Wij hebben nu dertien behandelkamers waar jaarlijks 32.000 consulten, 10.000 meer dan voorheen, kunnen worden afgenomen. Iedereen komt nu aan de beurt,” aldus Thiesbrummel over de nieuwe huisvesting. De polikliniek draaide op de nieuwe locatie eerst een maand proef. Door aanloopproblemen kon de eerste periode slechts een deel van de toegestroomde clientèle geholpen worden. Toen op de eerste openingsdag, 9 mei, slechts 25 van de 60 wachtenden op consult konden komen, leek het even of de problematiek van buiten wachtenden was meeverhuisd. Nadien verbeterde de situatie wel enigszins (vooral door het schrappen van de twee avondspreekuren waardoor overdag meer personeel beschikbaar kwam), maar opgelost was het probleem zeker niet. En nu staan cliënten zelfs op het drukke Weesperplein op een veel meer in het oog lopende plek dan voorheen.
Wie hoopt op een beetje discretie komt dus ook nu bedrogen uit. Wat dat betreft is er weinig verbeterd aan de al eeuwen bestaande situatie waarin mensen op straat dienen te wachten tot ze kunnen worden onderzocht. Ook de patiënten van de ‘kliniek voor lopende ziekte’ (polikliniek zouden we nu zeggen) van het Binnengasthuis op de Grimburgwal moesten buiten wachten. Pas met de bouw in 1875 van een pittoresk wachtkamergebouw met klokkentorentje, de huidige Academische Club, kwam er onderdak voor de bezoekers van zowel de hier gevestigde apotheek als de geslachtsziektepoli. In de volksmond ontstond voor behandeling van geslachtziekten zo het begrip ‘onder de klok gaan’.

Prikzuster

In 1923 opende ook de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (toen nog GG&GD, sinds 2001 GGD Amsterdam) een eigen (gratis!) polikliniek voor geslachtsziekten in de Conradstraat. Die werd niet voor niets gesitueerd vlakbij het Oostelijk Havengebied, want juist zeelieden liepen daar de deur plat. De menging van verschillende groepen patiënten beviel kennelijk niet, want later werd deze kliniek speciaal voor de varensgasten bestemd en kwamen er aparte klinieken voor niet-maritieme mannen en voor vrouwen. Eerst waren er vestigingen in de Hendrick de Keyserstraat en Willemsstraat, vanaf 1971 in de Van Oldenbarneveldtstraat en op de Groenburgwal. Snel nadien werd de seksescheiding opgeheven en konden mannen en vrouwen in beide poli’s terecht.
In de jaren zeventig nam het aantal met geslachtsziekten besmette mensen onverwacht weer sterk toe. Tussen 1970 en 1975 steeg het aantal nieuwe consulten per jaar bij de GG&GD van zo’n 1300 naar meer dan 10.000, waarna de stijging zich iets trager voortzette tot begin jaren tachtig. Vooral het snel toenemende aantal homomannen met syfilis baarde zorgen. Als extra service voor deze groep zond de GG&GD een ‘prikzuster’ op pad, Jeannette Kok, die bij de bezoekers van homobars en -sauna’s bloed afnam om dat op hepatitis B en syfilis te testen. Bovendien kreeg ze vanaf 1982 van haar chefs de opdracht aidspatiënten uitgebreid te ondervragen over hun handel en wandel, zodat duidelijk kon worden hoe deze enge nieuwe ziekte zich verspreidde. Aanvankelijk wist men niets van het virus en de seksuele overdracht. Bij het afnemen van de vragenlijst vernam de nog jonge zuster heel wat over sekspraktijken waar ze nog nooit van had gehoord. “Mannen vertelden mij over de dingen die ze met elkaar deden in de sauna. Ik was zo groen als gras. En nieuwsgierig. Wist ik veel dat dat allemaal bestond.”
Aids bleek een ongeneeslijke ziekte, waaraan mensen aanvankelijk erg snel doodgingen. De schrik zat er goed in, de parolen voor veilig vrijen sloegen aan. Het aantal soa-besmettingen daalde hierdoor in de tweede helft van de jaren tachtig. In 1990 was de GGD zo optimistisch geworden dat de poli in de Van Oldenbarneveldtstraat werd opgedoekt. Na een ingrijpende verbouwing werd de Groenburgwal hét adres voor soa in Amsterdam. ‘Langsgaan op de Groenburgwal’ werd toen de nieuwe codenaam voor dit netelige medische bezoekje. Of de integratie van beide poli’s zo’n handige zet was, staat te bezien. De angst voor aids ebde vanaf begin jaren negentig weg. Aids betekende nog steeds een wisse dood, maar werd toch beter behandelbaar. Dat gold helemaal vanaf 1996, met de introductie van de combinatietherapie. Sinds die tijd stijgt het aantal soa-consulten in Amsterdam (en elders) sterk, gemiddeld met zo’n vijf procent per jaar, soms zelfs tegen de tien procent.

Constant ruimtegebrek

De GGD moest deze opkomende soa-golf te lijf gaan in een gebrekkig onderkomen. Groenburgwal 44 was een oud pand waarin al snel capaciteitsproblemen ontstonden. “Gezien het constante ruimtegebrek moesten we elke keer weer efficiënter met het pand omgaan,” aldus Thiesbrummel, die sinds het najaar van 2005 directeur is van de polikliniek. “Er waren een aantal zeer kleine onderzoekkamertjes waar je letterlijk je kont niet kon keren.” Bovendien was er geen centrale hal met wachtruimte, waardoor de wachtenden zich ook na het openen van de deuren deels buiten moesten ophouden.
Niet alleen van binnen, maar ook van buiten maakte de Groenburgwal-poli geen aanlokkelijke indruk op de bezoekers. Het pand is een langgerekte blokkendoos met een sobere gevel en een plat dak. Maar ooit was dit een sierlijk gebouw met hoog pannendak, dat deel uitmaakte van de beroemde Staalhof – een 17de-eeuws textielcomplex met verschillende hallen waarin allerlei soorten stoffen werden gekeurd. De gevels van het complex lagen deels in de Staalstraat, deels om de hoek op de Groenburgwal. In de Staalstraat is op nummer 7 nog steeds de fraaie 17de-eeuwse gevel te zien van de Saaihal, waar saai (een lichte, gekeperde wollen stof) op kwaliteit werd gecontroleerd.
Groenburgwal 44, gebouwd in 1650, bevatte de Zijdehal waar de overluiden van het zijdeweversgilde alle in de stad verhandelde zijde aan een kritische toets onderwierpen. In het buurpand Groenburgwal 42 deden de staalmeesters van het lakengilde datzelfde met laken, een destijds veel toegepaste wollen kledingstof. Deze staalmeesters, zo geheten omdat ze proeflappen (stalen) van de stoffen keurden, zijn door Rembrandt in 1662 vereeuwigd. Het doek hing aanvankelijk in hun vergaderzaal op de Groenburgwal, maar toen de Lakenhal in 1829 plaats moest maken voor de Engelse Episcopale Kerk (die er nog staat) verdween het schilderij naar het stadhuis en later naar het Rijksmuseum.
Ook met de Zijdehal liep het niet goed af. Bij ruïneuze verbouwingen in 1856 is het hoge dak om onduidelijke redenen verwijderd. Ook een uitstekend deel van de voorgevel met een driehoekig timpaan en drie charmante poortjes, moest eraan geloven. Men wilde zo het pand geschikt maken voor het chemisch laboratorium van de universiteit, dat al eerder bezit had genomen van de Saaihal in de Staalstraat en nu aan uitbreiding toe was. De moderne wetenschap associeerde zich kennelijk niet graag met die historische zwier. De voorgevel moest het voortaan stellen met een strak, gepleisterd uiterlijk. In 1878 viel het carrévormige binnenplein met galerijen, waarop de verschillende hallen van de Staalhof uitkwamen, ten prooi aan de uitbreidingsdrift van het laboratorium.

Nobelprijswinnaar

In dit gemoderniseerde gebouw nam in 1877 lector Jacobus Henricus van ’t Hoff zijn intrek. De ster van deze scheikundige steeg snel in Amsterdam. Een jaar later al volgde zijn benoeming tot hoogleraar. Van ’t Hoff heeft baanbrekende publicaties op zijn naam staan, maar had eigenlijk een hekel aan proeven nemen. Liever dacht hij na over zo op het oog onlogische bevindingen die anderen hadden gedaan. Zo besefte hij als eerste dat moleculen niet in een plat vlak gedacht moesten worden, maar driedimensionaal. Om de ook in het buitenland beroemde scheikundige voor Amsterdam te behouden bouwde de universiteit speciaal voor hem in 1892 een modern laboratorium op de Nieuwe Prinsengracht – waarna de vele toestromende studenten de hoogleraar prompt te veel werden, zodat hij alsnog uitweek naar het buitenland. In 1901 mocht Van ’t Hoff in Zweden de eerste Nobelprijs voor scheikunde in ontvangst nemen.
Na de verhuizing van het chemisch laboratorium nam de in 1893 opgerichte gemeentelijke Gezondheidsdienst Groenburgwal 44 in gebruik als hoofdkantoor. Ook vestigde men er een bacteriologisch laboratorium. Hier werd de verspreiding van besmettelijke ziekten letterlijk in kaart gebracht. In het lab hingen grote plattegronden van de stad aan de muur, waarop gekleurde knopspelden het aantal gevallen aangaven.
De Gezondheidsdienst moest het pand aanvankelijk delen met het Veiligheidsmuseum. Naar Berlijns voorbeeld was in 1890 een tentoonstelling over veiligheid op de werkplek gehouden in het Paleis voor Volksvlijt. De opstelling trok in een jaar tijd maar liefst een miljoen bezoekers. Aangestoken door dit succes gingen de liberale initiatiefnemers voortvarend over tot de oprichting van een museum. De gemeente Amsterdam stelde een deel van het gebouw op de Groenburgwal beschikbaar. In 1893 opende het Museum van Voorwerpen ter Voorkoming van Ongelukken en Ziekten in Fabrieken en Werkplaatsen zijn deuren. In 1914 verhuisde het alweer naar een nieuw gebouw in de Hobbemastraat.
Na de fusie van de Gezondheidsdienst met de Geneeskundige Dienst in 1923 werd Groenburgwal 44 bestemd tot zittingslokaal voor de gemeentelijke medische armenzorg. Vanaf 1942 was hier kortstondig een bureau van de Joodsche Raad gevestigd voor medische zorg aan de arme bewoners van de jodenbuurt rond het Waterlooplein. Na de oorlog kwam de GG&GD er terug, die er spreekuren hield op allerlei gebied, van zuigelingenzorg tot behandeling van oogziekten, tot het in 1971 werd gereserveerd voor de soa-poli

Van homo’s tot hockeymeisjes

Geslachtsziekten worden veelal geassocieerd met prostitutie. In werkelijkheid is de clientèle die zich vervoegt bij de GGD-poli veel breder. “De diversiteit van de mensen in de wachtkamer is opmerkelijk,” schreef columnist Haroon Ali van de website RozeRijk.nl in juli 2006 na een bezoek aan de Groenburgwal. “Van een huisvrouwtje met blond warrig haar, een zakenman, een homostel tot twee giechelende hockeymeisjes.”
Een belangrijke recente innovatie bij de poli was de invoering van de hiv-sneltest. Jarenlang bleef het aantal hiv-tests laag, ook onder risicogroepen als homomannen, terwijl dit uit preventieoogpunt toch belangrijk is. Maar zeker de sneltest heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van het aantal uitgevoerde hiv-tests (12.500 tests in 2005), evenals een stijging van het percentage bezoekers dat zich heeft laten testen (57% in 2005). Ook heeft de poli een online-systeem voor syfiliscontroles opgezet onder mannen die seks hebben met mannen. Via het internet kan men zich op www.syfilistest.nl aanmelden om vervolgens bij een van de zeven deelnemende laboratoria in Amsterdam bloed te laten afnemen. De uitslag en het eventuele advies kunnen via het internet met behulp van een wachtwoord worden opgehaald.
Kliniekhoofd Thiesbrummel: “We zien de laatste jaren op de polikliniek een stijging van het aantal nieuwe consulten en diagnosticeren meer soa’s. De vraag is alleen of er nu vaker geslachtsziekten voorkomen, bijvoorbeeld doordat mensen vaker onveilige seks hebben, of dat meer mensen naar onze spreekuren komen die anders bijvoorbeeld naar de huisarts waren gegaan. Maar het baart ons wel zorgen.” Naast de risicogroep van homoseksuele mannen uit het uitgaansleven is er nu een nieuwe risicogroep: jonge heteroseksuelen. Zo komt chlamydia vooral voor bij deze groep. “Van het totaal aantal vrouwen met chlamydia is een kwart jonger dan 20 jaar. Dat is ernstig, want chlamydia heeft consequenties voor de vruchtbaarheid. De kans op een levensgevaarlijke buitenbaarmoederlijke zwangerschap wordt bijvoorbeeld groter.”
Wie ondanks de op de doelgroep gerichte voorlichting vreest besmet te zijn geraakt met chlamydia of een andere soa, kan zich nu vervoegen bij de poli op het Weesperplein. Het pand op de Groenburgwal wordt afgestoten door de GGD. Om de hoek in de Staalstraat heeft de voormalige Saaihal een nieuw leven gekregen als toonzaal van Droog Design, een platform voor hedendaags design dat zich met liefde over het oude pand heeft ontfermd. Wie weet brengt de nieuwe eigenaar van Groenburgwal 44 iets van de oude architectonische luister van de Zijdehal terug in het pand.

P. de Brock en H. Galesloot zijn beiden freelance journalist.