Zaterdagavond 27 januari 1906. In de Maarten Jansz. Kosterstraat wordt Turngebouw De Hoop feestelijk geopend. Twee zalen met turntoestellen en hypermoderne voorzieningen. Het nieuwste van het nieuwste: elektrische verlichting, centrale verwarming en stofvrije vloeren “volgens het Zweedse systeem ‘Scheja’”. Gymzalen en kleedruimtes op de begane grond, boven een ruimte voor massage en heilgymnastiek met bijbehorende koudwaterbaden en op de tweede verdieping nog een vergaderzaal en een sociëteitskamer met biljart.

Het gebouw is nog niet helemaal af, de kleedkamers moeten nog worden uitgebreid, maar “de oppervlakte valt bijzonder mee”, schrijft De Courant. De naam van het turngebouw verwijst naar de twee oprichters: de broers Willem en Sam de Hoop. Sam is gymnastiekleraar, turner en masseur; Willem is diamantslijper en koopman. Bij de opening houdt Willem een toespraak, waarna jongens en meisjes turnuitvoeringen geven onder leiding van Sam. “Schitterend”, vindt De Courant. Tot slot spreken bestuurders van een turnvereniging en de Amsterdamsche Turnbond woorden van dank en aanmoediging.

Willem (1869-1962) en Samuel Carel de Hoop (1871-1937) waren de jongste zonen van Joseph Benedictus de Hoop, hoornblazer bij de infanterie, en Mietje van Hesse, in een gezin met zeven oudere zussen. Willem was zeven en Sam vijf toen hun vader overleed en moeder met het hele stel van Leiden naar Amsterdam verhuisde, waar ze eerst in de Valckeniersstraat woonden en daarna in een kelderwoning in de Utrechtsedwarsstraat. Mietje, die niet kon schrijven, verdiende de kost als wasvrouw of ‘koopvrouw’. Toen de oudste dochters meer geld inbrachten, verhuisde Mietje met de jongsten naar de Pijp. Het gezin stond geregistreerd als Nederlands-Israëlitisch.

Energiek

Geld om de kinderen een opleiding te geven, was er niet. Willem vertrok als jongen naar Antwerpen, waar hij diamantslijper werd, Sam vond in Amsterdam werk als diamantsnijder. Willem probeerde zich van slijper op te werken tot koopman, maar hij beging nog weleens een misser in zaken. Ten tijde van de opening van het turngebouw woonde hij met zijn niet-Joodse vrouw Anna Fuchs – afkomstig uit een familie van kunstschilders en toneelspelers – op de hoek van de Weesperzijde en de Blasiusstraat. Ze hadden twee dochters en twee zoons.

Sam was zeer sportief. Hij turnde bij de Amsterdamse Gymnastiek Vereniging (was er ook ‘voorturner’) en nam in augustus 1903 als lid van de Nederlandse turnploeg deel aan een internationaal turnfeest in Antwerpen. ’s Avonds studeerde hij en in 1901 behaalde hij de middelbare akte gymnastiek. Dat was geen makkelijk examen: van de achttien kandidaten zakten er elf. Vermoedelijk deed hij ook examens in de heilgymnastiek. Hetzelfde jaar werd Sam gymnastiekonderwijzer aan de openbare lagere school no. 11 in de Valckenierstraat; vier jaar later nam de Vierde Driejarige HBS aan de Mauritskade hem als gymnastiekleraar aan, wat hij tot zijn pensioen bleef. Inmiddels woonde hij met zijn vrouw Hendrina de Jong, dochter van een diamantslijper, en twee dochters op Amstel 165, recht tegenover de Maarten Jansz. Kosterstraat.

Sam moet een energiek mens geweest zijn. Hij had naast zijn werk een heilgymnastiekpraktijk aan huis, stichtte de turnvereniging DVD (De Vierde Driejarige), was medeoprichter van de Algemene Roei- en Sport-vereeniging Amsterdam (ARSA), lid van diverse overkoepelende verenigingen op sportgebied en zat in de redactie van het tijdschrift Revue der Sporten. Als hobby fokte hij kippen – de Columbia-Wyandotte – waar hij soms een prijs mee won. In het blad Onze Tuin beantwoordde hij vragen over pluimvee.

Erfenis

Sam gaf eveneens gymnastieklessen voor volwassenen en kinderen en nodigde ook anderen uit om les te geven, onder wie de Italiaanse schermleraar Foresto Paoli. In 1905 adverteerde hij met een “cursus ter opleiding voor het examen tot verkorten dienstplicht”; wie het examen haalde hoefde minder lang in dienst. De cursus zou in het nieuwe turnlokaal zijn en vermoedelijk in oktober moeten beginnen, maar toen was het nieuwe gebouw nog niet af. De Kolfclub Amsterdam (opgericht in 1908) opende een kolfbaan in het gebouw en sportverenigingen als de Athletiekclub Hollandia en de Amsterdamsche Amateurboxclub hielden er demonstratiewedstrijden.

Het turngebouw bestond aan de voorzijde uit drie oude, smalle grachtenpandjes, Maarten Jansz. Kosterstraat 18, 19 en 20, met daarachter een nieuwe zaal. De even en oneven nummers naast elkaar waren een erfenis uit de tijd dat hier het in 1867 gedempte Amstelgrachtje lag, dat slechts aan één kant bebouwd was. De drie huizen vormden een klein stukje Sefardisch Amsterdam: rond 1900 woonden er administrateur Abraham Teixeira de Mattos, kunstschilder Samuel Jessurun de Mesquita (die lessen gaf in tekenen, schilderen, etsen en houtsnijden) en commissionair Abraham Aletrino.

Op aanvraag van timmerman-architect Jan Lenderink (1845-1917) hadden de broers De Hoop op 20 juni 1905 een vergunning gekregen voor het verbouwen van de nummers 18 en 20 en het bouwen van een grote gymnastiekzaal op het open terrein erachter. Het tussenliggende huis kwam pas in maart 1906 in hun bezit. Toen konden de drie panden en het gymnastieklokaal tot één geheel worden gevormd.

De drie panden kregen één gevel. Lenderink ontwierp een mengeling van stijlen, met elementen die hij of zijn opdrachtgevers kennelijk mooi vonden. De klokgevel refereert aan de 18de eeuw, de hoefijzervormige versiering boven de ramen aan de jugendstil en hier en daar herinnert een spitse boogvorm aan de gotiek.

Veiling

Wat broer Willem precies deed in de organisatie van het Turngebouw is niet duidelijk. Mogelijk hielp hij vooral om het geld bijeen te brengen. Van verdere bemoeienissen is niets terug te vinden. De enig zichtbare connectie van Willem met het gebouw is dat Anna en hij in april 1907 hun 12,5-jarig huwelijk vierden met een receptie in de turnzaal.

Hij was wel betrokken bij de Maatschappij tot exploitatie van gymnastieklokalen ‘De Hoop’, die Sam en hij in oktober 1906 stichtten “met als doel ‘het verkrijgen, stichten, exploiteren van gymnastieklokalen, gymnastiek-, speel- en sportvelden, alsmede hetgeen in de ruimste zin daaronder begrepen is”. Van de f 80.000,- aan beschikbare aandelen was al f 66.000,- geplaatst, aldus het Algemeen Handelsblad.

Na tweeënhalf jaar ging de maatschappij echter al failliet. Willem had sowieso geen geluk in zaken. Zo begon hij in 1907 met negen andere diamantbewerkers een coöperatieve vereniging, die ook in een faillissement eindigde. Sam bleef actief in het turngebouw: in een advertentie uit 1909 – opnieuw voor militaire training – noemde hij zich directeur, zonder zijn broer te noemen.

Op 13 oktober 1917 meldde het Algemeen Handelsblad dat turngebouw De Hoop de volgende maand ter veiling ging. Tussen de broers was iets ernstig misgegaan – en Willem had het gedaan. Hij was begin dat jaar een Emissie- en Administratiebank gestart, met een kantoor op de Keizersgracht en een bijkantoor in Den Haag. De bank beloofde een “verzekering bij overlijden met gratis winstkansen op de Staatsloterij, voorschotten, financiering van uitvindingen en verdere bankzaken”. De bank zou een kapitaal hebben van f 150.000,-, maar een betrouwbare indruk maakte het allemaal niet. Willem had ook nog eens met de goede naam van Sam geschermd: in de prospectus stond dat “de heer S.C. de Hoop, leraar aan de Vierde Driejarige HBS” commissaris bij de vennootschap was. Er brak een fikse ruzie uit.

Ergernis

Sam distantieerde zich publiekelijk van zijn oudere broer: hij liet weten dat hij “tot zijn groote verbazing en ergernis” zijn naam in de prospectus vermeld zag en bovendien dat hij het commissariaat had geweigerd omdat “hem de geheele zaak niet sympathiek” was (De Telegraaf, 2 maart 1917). Enkele dagen later deed zwager Salomon Frank, voorheen toneeldirecteur en inmiddels zakenman in Londen, hetzelfde. Waarschijnlijk had Willem nog een aandeel in het turngebouw en was Sam niet in staat om hem uit te kopen. Hoe het ook zij, het gebouw moest worden verkocht om de financiële relaties te kunnen verbreken. De familie De Hoop viel in drie delen uiteen, bleek uit de rouwadvertenties bij het overlijden van hun moeder in 1922.

Sam verplaatste in 1918 de heilgymnastiekpraktijk naar zijn woning in de Gijsbrecht van Aemstelstraat 29. Het turnpand werd verbouwd tot een lingeriefabriek, in opdracht van Louis de Vries (1874-1958), die in de gymzaal een serie naaimachines liet neerzetten. De naam Turngebouw De Hoop bleef op de gevel staan.

Na zijn dood in 1937 werd Sam alom geprezen om zijn betekenis voor de sport en het gymnastiekonderwijs en om zijn pedagogische kwaliteiten. Zijn oudste dochter, Josephine, was in 1936 overleden; Lucie (†1985) overleefde de oorlog omdat zij eind 1942 ‘minder Joods’ verklaard werd. De familie had zich uit noodzaak weer verenigd en de Joodse afkomst betwist op initiatief van Willem, die zich rond zijn dertigste al had laten registreren met ‘godsdienst: geen’. De meeste familieleden overleefden zo de oorlog. Sams weduwe, Hendrina de Hoop-de Jong, die ziek opgenomen was in de Joodse Invalide en buiten de procedure was gebleven, werd op 23 april 1943 in Sobibor vermoord.

An Huitzing, #3 maart 2021