Als twaalfjarige kwam Dertard Vahè Kinébanian kwam in 1924 met zijn zusje Elise en moeder Takouhi Azvazadour Alboyadjian naar Amsterdam. Hij was in 1912 geboren in Constantinopel, hoofdstad van het Ottomaanse Rijk. Zijn moeder was na een affaire d’amour van haar echtgenoot Stépan Kinébanian gescheiden en gevlucht. In de familie gaat het verhaal dat zij geld en familiejuwelen in de zomen van haar rokken zou hebben genaaid. Alboyadjian emigreerde naar Amsterdam omdat haar oudste zoon Garbis daar dat jaar terecht was gekomen. Hij was gevlucht voor de Turkse dienstplicht. Armeense jongens hadden het in het Turkse leger ronduit erbarmelijk, want Armeniërs werden in het Turkse Rijk ernstig gediscrimineerd. In 1915 vond er de Armeense genocide plaats, die meer dan 1,5 miljoen slachtoffers eiste. In Constantinopel had Garbish als kantoorbediende gewerkt bij de Banque Hollandaise pour la Méditerranée, een dochteronderneming van de Hollandsche Bank Unie. In Amsterdam kon hij terecht op het kantoor van de HBU.

Kleedjesklopper

Vahè Kinébanian bezocht de HBS en de Middelbare Handelsschool. In de crisisjaren was hij werkloos, maar vrij spoedig kon hij aan de slag bij Perez, een zaak in Perzische tapijten aan Rokin 116. Hij werkte zich op van kleedjesklopper, loopjongen en magazijnbediende tot boekhouder en administrateur. ‘Het was knokken,’ herinnerde Kinébanian zich in 1986.

Uit vrees voor het opkomende nazisme nam de Turks-Joodse eigenaar Elia Perez in de jaren dertig de wijk naar Londen en zette daar zijn handel in Oosterse tapijten voort. De filialen in Nederland werden beheerd door medewerkers. Kinébanian bleef als zaakwaarnemer in dienst. Bij Perez werkte ook de Amsterdamse Petronella Riphagen. Ze trouwden in 1939 en gingen wonen bij het Surinameplein.

Tijdens de Duitse bezetting werd het bedrijf van Perez geconfisqueerd. Kinébanian kon de handelsvoorraad veiligstellen en ging het filiaal in Eindhoven leiden. Na de bevrijding keerde hij terug naar Amsterdam. Hij klom vervolgens op tot bedrijfsleider.

In 1959 stichtte hij een eigen zaak in antieke en oude Oosterse tapijten op Heiligeweg 35. De weelderig versierde winkelpui in neorenaissance stijl dateerde van 1890 en was door architect Gerrit van Arkel ontworpen voor de brood-, beschuit- en kleingoedbakkerij van Joseph Conrad Heinemann. Kinébanian ging met zijn gezin, inmiddels uitgegroeid tot vijf kinderen, boven de winkel wonen.

Kwaliteit heeft een prijs

Het was een chique zaak. Door de winkelruit waren de kleurrijke tapijten zichtbaar, op stapels, hangend aan de muren of uitgestald op standaards, zodat de vleug – de ‘richting’ van het weefsel – beter uitkwam. Bij Kinébanian was een tapijt ‘een schilderij op de vloer’. Ze toonden met natuurverven bewerkte garens in prachtige bestorven tinten, en sierlijke motieven en eeuwenoude ornamenten. Menig voorbijganger onderbrak zijn wandeling om pui en etalage te bewonderen.

Kinébanian was als handelaar in antieke en oude Oosterse tapijten lid van de Koninklijke Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst en stond jarenlang op de gerenommeerde antiekbeurzen in Breda en Delft, de voorgangers van de PAN en de TEFAF. Daar gold: kwaliteit heeft een prijs. Beursbezoekers die dachten bij Kinébanian voor een dubbeltje op de eerste rang te kunnen zitten typeerde hij met gevoel voor humor als ‘mensen met Kashan-smaak en Shiraz-centen’.

De verkoop vond niet plaats in de zaak, maar bij de klanten thuis, bij een kop koffie. Een tapijt kon langdurig op zicht liggen. ‘Daar deden we niet moeilijk over,’ zegt Dirk Aram Kinebanian, die als oudste zoon zijn vader opvolgde en met evenveel passie en kennis de zaak voortzette. ‘We verkochten echt niet alleen in de grachtengordel. We kwamen in de Jordaan en bij het Koningshuis en alles daartussen’.

Armeense logés

Kinébanian was – met zijn vrouw aan zijn zijde – een centrale figuur binnen de Armeense gemeenschap. Behalve Turks en Armeens sprak hij goed Nederlands. Mevrouw Kinébanian-Riphagen had al eerder Armeens geleerd en nu ook enkele woorden Turks en gaf taallessen Nederlands.

Vanaf de jaren zestig volgde een toestroom van Armeniërs, hoofdzakelijk uit Turkije. De benaming gastarbeider was op Armeniërs niet van toepassing. Terugkeer naar Turkije was voor hen allesbehalve aan de orde. Kinébanian: ‘Een Armeniër heeft geen land om naar terug te keren.’ De immigranten, meestal jong en ongetrouwd, wisten Kinébanian en zijn echtgenote aan de Heiligeweg te vinden. Het adres ging van mond tot mond.

‘Ze kwamen hier zonder een halve cent,’ herinnerde Kinébanian zich in 1986. Dikwijls verbleven er logés, voor een paar dagen, soms voor een paar maanden, ‘Niet te tellen, zoveel jongens als we in huis hebben gehad. We hadden een groot huis en toch al vijf kinderen, een paar mensen meer of minder over de vloer maakte niet uit. Er werd altijd extra eten gekookt. Je weet immers maar nooit wie er langs komt’.

Kinébanian hielp bij het verkrijgen van verblijfsvergunningen en de naturalisatieprocedures. Hij ging op zoek naar werk zodat de immigranten een werkvergunning konden krijgen. Tussendoor verzorgde hij geld voor een pilsje of een paar nieuwe schoenen. Op zaterdagmiddagen kwamen soms zo’n 25 man triktrak spelen en Oud en Nieuw werd gezamenlijk gevierd. Soms beslechtte hij ook een onderlinge ruzie. Als Kinébanian later nog een van de jongens tegenkwam, dan kuste die zijn hand, kuste zijn vrouw en noemde haar ‘mama’.

Wekenlang wierook

Vanaf de jaren vijftig kwamen Armeniërs ook om wille van hun geloof naar de woning van Kinébanian. Met Pasen kwam een priester over uit Parijs om in vol ornaat en getooid met kroon voor een handvol gelovigen volgens de Armeense liturgie de Heilige Mis op te dragen. De geestelijke logeerde gewoonlijk bij de Kinébanians. Dochter Astrid: ‘Het hele huis rook dan wekenlang naar wierook.’

Een eigen kerk bezat de gemeenschap toen niet. Dat was ooit anders. Amsterdam kent sinds begin 17de eeuw een kleine Armeense kolonie, vooral kooplieden afkomstig uit de Levant en Perzië, aangeduid als Armenisch of Persiaan. Ze woonden vooral in de Lastage. Vanaf 1714 beschikte de ‘Armeense Natie’ over een eigen Armeens-Apostolische kerk aan Krom Boomssloot 22. Kooplieden uit Perzië financierden de aankoop en verbouwing van de kerk, vandaar dat tijdgenoten de kerk aanduidden als Persiaanse kerk.

Met het uitsterven van de kolonie in de 19de eeuw verloor de kerk zijn bestemming. Het gebouw werd in 1874 publiekelijk geveild; in 1890 kocht de katholieke Vereniging tot Weldadigheid van de Allerheiligste Verlosser het en vestigde er de lagere St. Antoniusschool. In 1985 verhuisde die naar nieuwbouw aan de Recht Boomssloot, de huidige Sint Antoniusschool aan Lastageweg 50. De oude kerk kwam wederom in de verkoop. Voor de in omvang toegenomen Armeense gemeenschap in Nederland een unieke kans.

Orde van de Heilige Nerses

Bij Kinébanian thuis hing aan de muur een achttiende-eeuwse prent van Pieter Fouquet, een gezicht op de kerk met Armeense kerkgangers. Historicus René Bekius, kenner van de geschiedenis van de Armeense gemeenschap, vertelt me: ‘Mogelijk heeft Kinébanian altijd gedacht: komt er ooit een kans... Met aanhoudend enthousiasme wist hij met zijn netwerk de benodigde gelden bij elkaar te harken. Hij had contacten in Parijs, belde met New York, met de Armeense diaspora wereldwijd. Zelf heeft hij ook een mooi bedrag geschonken’.

Het gebouw kreeg zijn oorspronkelijke bestemming terug. In 1986 ging de kerk over van de Stichting Zusters van Augustinessen van Sint Monica naar de Stichting Armeense Apostolische Kerk; Kinébanian tekende de koopakte. Op 26 november 1989 vond de wijding plaats door de primaat van Parijs, aartsbisschop Ohannes-Kude Nacachian, bijgestaan door een drietal priesters. Na de dienst werd Vahè Kinébanian gehuldigd met de Orde van de Heilige Nerses ‘Sjnorhalie’. Een bordje boven de deur naar de sacristie meldt ‘Kinébanian Zaal’.

Kinébanian overleed in 1993 en werd bijgezet in het familiegraf van zijn vrouw in Heemstede. In de rouwadvertentie stond zijn naam ook vermeld in het Armeense schrift. De tapijtenwinkel sloot in 2001 zijn deuren. Op het adres is nu de kledingwinkel State of Art gevestigd. Onder de etalageruit is in metalen letters Kinébanians naam nog te lezen.

Kleedjesklopper

Vahè Kinébanian bezocht de HBS en de Middelbare Handelsschool. In de crisisjaren was hij werkloos, maar vrij spoedig kon hij aan de slag bij Perez, een zaak in Perzische tapijten aan Rokin 116. Hij werkte zich op van kleedjesklopper, loopjongen en magazijnbediende tot boekhouder en administrateur. ‘Het was knokken,’ herinnerde Kinébanian zich in 1986.

Uit vrees voor het opkomende nazisme nam de Turks-Joodse eigenaar Elia Perez in de jaren dertig de wijk naar Londen en zette daar zijn handel in Oosterse tapijten voort. De filialen in Nederland werden beheerd door medewerkers. Kinébanian bleef als zaakwaarnemer in dienst. Bij Perez werkte ook de Amsterdamse Petronella Riphagen. Ze trouwden in 1939 en gingen wonen bij het Surinameplein.

Tijdens de Duitse bezetting werd het bedrijf van Perez geconfisqueerd. Kinébanian kon de handelsvoorraad veiligstellen en ging het filiaal in Eindhoven leiden. Na de bevrijding keerde hij terug naar Amsterdam. Hij klom vervolgens op tot bedrijfsleider.

In 1959 stichtte hij een eigen zaak in antieke en oude Oosterse tapijten op Heiligeweg 35. De weelderig versierde winkelpui in neorenaissance stijl dateerde van 1890 en was door architect Gerrit van Arkel ontworpen voor de brood-, beschuit- en kleingoedbakkerij van Joseph Conrad Heinemann. Kinébanian ging met zijn gezin, inmiddels uitgegroeid tot vijf kinderen, boven de winkel wonen.

Kwaliteit heeft een prijs

Het was een chique zaak. Door de winkelruit waren de kleurrijke tapijten zichtbaar, op stapels, hangend aan de muren of uitgestald op standaards, zodat de vleug – de ‘richting’ van het weefsel – beter uitkwam. Bij Kinébanian was een tapijt ‘een schilderij op de vloer’. Ze toonden met natuurverven bewerkte garens in prachtige bestorven tinten, en sierlijke motieven en eeuwenoude ornamenten. Menig voorbijganger onderbrak zijn wandeling om pui en etalage te bewonderen.

Kinébanian was als handelaar in antieke en oude Oosterse tapijten lid van de Koninklijke Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst en stond jarenlang op de gerenommeerde antiekbeurzen in Breda en Delft, de voorgangers van de PAN en de TEFAF. Daar gold: kwaliteit heeft een prijs. Beursbezoekers die dachten bij Kinébanian voor een dubbeltje op de eerste rang te kunnen zitten typeerde hij met gevoel voor humor als ‘mensen met Kashan-smaak en Shiraz-centen’.

De verkoop vond niet plaats in de zaak, maar bij de klanten thuis, bij een kop koffie. Een tapijt kon langdurig op zicht liggen. ‘Daar deden we niet moeilijk over,’ zegt Dirk Aram Kinebanian, die als oudste zoon zijn vader opvolgde en met evenveel passie en kennis de zaak voortzette. ‘We verkochten echt niet alleen in de grachtengordel. We kwamen in de Jordaan en bij het Koningshuis en alles daartussen’.

Armeense logés

Kinébanian was – met zijn vrouw aan zijn zijde – een centrale figuur binnen de Armeense gemeenschap. Behalve Turks en Armeens sprak hij goed Nederlands. Mevrouw Kinébanian-Riphagen had al eerder Armeens geleerd en nu ook enkele woorden Turks en gaf taallessen Nederlands.

Vanaf de jaren zestig volgde een toestroom van Armeniërs, hoofdzakelijk uit Turkije. De benaming gastarbeider was op Armeniërs niet van toepassing. Terugkeer naar Turkije was voor hen allesbehalve aan de orde. Kinébanian: ‘Een Armeniër heeft geen land om naar terug te keren.’ De immigranten, meestal jong en ongetrouwd, wisten Kinébanian en zijn echtgenote aan de Heiligeweg te vinden. Het adres ging van mond tot mond.

‘Ze kwamen hier zonder een halve cent,’ herinnerde Kinébanian zich in 1986. Dikwijls verbleven er logés, voor een paar dagen, soms voor een paar maanden, ‘Niet te tellen, zoveel jongens als we in huis hebben gehad. We hadden een groot huis en toch al vijf kinderen, een paar mensen meer of minder over de vloer maakte niet uit. Er werd altijd extra eten gekookt. Je weet immers maar nooit wie er langs komt’.

Kinébanian hielp bij het verkrijgen van verblijfsvergunningen en de naturalisatieprocedures. Hij ging op zoek naar werk zodat de immigranten een werkvergunning konden krijgen. Tussendoor verzorgde hij geld voor een pilsje of een paar nieuwe schoenen. Op zaterdagmiddagen kwamen soms zo’n 25 man triktrak spelen en Oud en Nieuw werd gezamenlijk gevierd. Soms beslechtte hij ook een onderlinge ruzie. Als Kinébanian later nog een van de jongens tegenkwam, dan kuste die zijn hand, kuste zijn vrouw en noemde haar ‘mama’.

Wekenlang wierook

Vanaf de jaren vijftig kwamen Armeniërs ook om wille van hun geloof naar de woning van Kinébanian. Met Pasen kwam een priester over uit Parijs om in vol ornaat en getooid met kroon voor een handvol gelovigen volgens de Armeense liturgie de Heilige Mis op te dragen. De geestelijke logeerde gewoonlijk bij de Kinébanians. Dochter Astrid: ‘Het hele huis rook dan wekenlang naar wierook.’

Een eigen kerk bezat de gemeenschap toen niet. Dat was ooit anders. Amsterdam kent sinds begin 17de eeuw een kleine Armeense kolonie, vooral kooplieden afkomstig uit de Levant en Perzië, aangeduid als Armenisch of Persiaan. Ze woonden vooral in de Lastage. Vanaf 1714 beschikte de ‘Armeense Natie’ over een eigen Armeens-Apostolische kerk aan Krom Boomssloot 22. Kooplieden uit Perzië financierden de aankoop en verbouwing van de kerk, vandaar dat tijdgenoten de kerk aanduidden als Persiaanse kerk.

Met het uitsterven van de kolonie in de 19de eeuw verloor de kerk zijn bestemming. Het gebouw werd in 1874 publiekelijk geveild; in 1890 kocht de katholieke Vereniging tot Weldadigheid van de Allerheiligste Verlosser het en vestigde er de lagere St. Antoniusschool. In 1985 verhuisde die naar nieuwbouw aan de Recht Boomssloot, de huidige Sint Antoniusschool aan Lastageweg 50. De oude kerk kwam wederom in de verkoop. Voor de in omvang toegenomen Armeense gemeenschap in Nederland een unieke kans.

Orde van de Heilige Nerses

Bij Kinébanian thuis hing aan de muur een achttiende-eeuwse prent van Pieter Fouquet, een gezicht op de kerk met Armeense kerkgangers. Historicus René Bekius, kenner van de geschiedenis van de Armeense gemeenschap, vertelt me: ‘Mogelijk heeft Kinébanian altijd gedacht: komt er ooit een kans... Met aanhoudend enthousiasme wist hij met zijn netwerk de benodigde gelden bij elkaar te harken. Hij had contacten in Parijs, belde met New York, met de Armeense diaspora wereldwijd. Zelf heeft hij ook een mooi bedrag geschonken’.

Het gebouw kreeg zijn oorspronkelijke bestemming terug. In 1986 ging de kerk over van de Stichting Zusters van Augustinessen van Sint Monica naar de Stichting Armeense Apostolische Kerk; Kinébanian tekende de koopakte. Op 26 november 1989 vond de wijding plaats door de primaat van Parijs, aartsbisschop Ohannes-Kude Nacachian, bijgestaan door een drietal priesters. Na de dienst werd Vahè Kinébanian gehuldigd met de Orde van de Heilige Nerses ‘Sjnorhalie’. Een bordje boven de deur naar de sacristie meldt ‘Kinébanian Zaal’.

Kinébanian overleed in 1993 en werd bijgezet in het familiegraf van zijn vrouw in Heemstede. In de rouwadvertentie stond zijn naam ook vermeld in het Armeense schrift. De tapijtenwinkel sloot in 2001 zijn deuren. Op het adres is nu de kledingwinkel State of Art gevestigd. Onder de etalageruit is in metalen letters Kinébanians naam nog te lezen.

BEELD: Stadsarchief Amsterdam