De ruimtelijke structuur en het stadsbeeld van Amsterdam worden gekenmerkt door regelmatig-
heid. De middeleeuwse stadskern, de 17de-eeuwse grachtengordel, de krans van laat 19de-eeuwse wijken, de ring 20-40 en de lobvormige uitbreidingswijken van na de Tweede Wereldoorlog zijn duidelijk van elkaar te onderscheiden. De afzonderlijke gebieden hebben een homogene structuur doorde wijze waarop bebouwing en straten op elkaar zijn afgestemd. Karakteristiek voor Amsterdam, met uitzondering van de naoorlogse lobben, zijn de gesloten, vier à vijf verdiepingen hoge bouwblokken, met scherpe rooilijnen aan de straatzijde.

Hoe anders is het beeld in Europese steden als Londen, Brussel, Wenen en dichter bij huis, Rotterdam. Aan de buitenkant van de Rotterdamse aan-eengesloten bebouwde kom zijn oudere kernen goed te herkennen aan de structuur en soms ook aan het uiterlijk. Deze voormalige dorpskernen fungeren vaak als nevencentra van de stad.

Het Amsterdam tot aan de grenzen van IJ, Haarlemmerweg en Amsterdam-Rijnkanaal kent geen oude kernen. De reden is dat in dit gebied nooit dorpen tot ontwikkeling gekomen zijn. Op kaarten uit de 17de eeuw is te zien dat de dichtstbijzijnde dorpen - veelal gekenmerkt door een kerk - Sloterdijk, Sloten, Amstelveen, Ouderkerk en Diemen waren. Kernen die nog altijd aan de uiterste rand van of zelfs buiten de huidige bebouwde kom liggen.

Toch zijn restanten van pre-stedelijke bebouwing ook in Amsterdam te vinden, in het buiten de Singelgracht gelegen deel van de stad. Het meest in het oog springend zijn in dit verband de gevelwanden van de oude uitvalswegen Overtoom en Middenweg. Hoewel deze straten volstrekt logisch in de structuur van de stad zijn opgenomen, wijken zij qua beeld sterk af van wat in Amsterdam gangbaar is. De bebouwing vertoont een ongekend grote variatie in schaal, stijl en ouderdom. Minder opvallend, want veelal ‘weggewerkt’ achter belangrijkere straten zijn enkele straatjes en buurtjes die hun ontstaan aan de nabijheid van de stad danken maar zich in een nog overwegend landelijk gebied ontwikkeld hebben. Een paar van deze straten en buurtjes, die hun dorpse karakteristiek behouden hebben passeren hier de revue.

Bellamystraat, een sleuf in de stad

Een van de merkwaardigste straten van Amsterdam is de Bellamystraat, gelegen in het stedelijk gebied omsloten door De Clercqstraat,. Bilderdijkkade, Kinkerstraat en Kostverlorenvaart. Het niveauvan het middendeel van de straat ligt meer dan een meter onder het peil van de omgeving. De huizen in dit deel van de straat hebben meestal maar twee bouwlagen, en enkele hebben witgepleisterde gevels. Het on-Amsterdamse karakter van het straatbeeld wordt gecompleteerd een rij zwaar beplante voortuinen langs de voorzijde van de straat. Karakteristiek zijn voorts de hellingen en trappen naar de uiteinden en naar de dwarsstraten, die het beeld oproepen van een sleuf in de stad.

Het gebied tussen Singelgracht er Kostverlorenvaart dat deels to Amsterdam en deels tot Nieuwer-Amstel behoorde, bood al in de 17de eeuw onderdak aan uiteenlopende vormen van bedrijvigheid, zoals lakenramen en bleekvelden. Het werd in oost-west richting doorsneden door waterlopen.

Langs de waterlopen ontstonden poden en op de levels langs de paden verrees bebouwing. Een van de oudste paden was het Jan Hansepad, waarvan het verloop, enkele huizen en de benaming voortleven in de parallel aan de Bellamystraat gelegen Jan Hanzenstraat.

In het begin van de 19de eeuw 'verstedelijkte’ het gebied in zuidelijke richting. Langs een waterloop in de gemeente Nieuwer-Amstel werd een nieuw pad aangelegd, het Tuinpad. Van de vrijstaande bebouwing die langs het Tuinpad verrees, resteert nog altijd het huidige pand Bellamystraat 80. In het laatste kwart van de 19de eeuw verdichtte de bebouwing langs het Tuinpad zich tot een aaneengesloten wand. Met de demping van de sloot, in 1887, ontstond de straat zoals wij die kennen.

De straat werd Nieuwe Weteringstraat genoemd; hij kwam uit op de Kostverlorenvaart, ook wel
Nieuwe Wetering geheten. Amsterdam annexeerde in 1896 delen van omliggende gemeenten en aan de westzijde schoof de stadsgrens op tot de Kostverlorenvaart. De voortaan Amsterdamse) Nieuwe Weteringstraat werd omgedoopt in Bellamystraat.

Door de annexatie kon de stad, waarvan de bebouwing al tot voorbij de Bilderdijkstraat voortgeschreden was, zich verder naar het westen uitbreiden. De waterlopen werden gedempt en het hele gebied werd ruim een meter opgehoogd - met uitzondering van het aaneengebouwde deel van de Bellamystraat. Omstreeks 1900 werd de Bellamystraat aan de stad geklonken door de bebouwing van de Ten Katestraat en de Kinkerstraat. Twintig jaar later was het gehele gebied tussen de Singelgracht en de Kostverlorenvaart tot stedelijk gebied
getransformeerd. Sindsdien wordt de Bellamystraat aan alle zijden omgeven door de kenmerkende vier tot vijf verdiepingen hoge bouwblokken.

Slatuinenweg, een restje voetpad

Niet ver van de Bellamystraat, aan de overzijde van de Kostverlorenvaart, in de driehoek begrensd door Admiraal de Ruijterweg, Baarsjesweg en Witte de Withstraat ligt de Slatuinenweg. De straat is heel smal en aan weerszijden staan huizen van één
laag met een kap. Het straatniveau is lager dan de omliggende straten, wat duidelijk blijkt uit de aanwezigheid van trappen en een helling bij de aansluiting op de Admiraal de Ruijterweg. Het verschil met deze weg wordt nog geaccentueerd door een sprong in de rooilijn en een enorme sprong in de bouwhoogte.

De huidige Slatuinenweg is het zuidelijke restant van het voetpad, aangelegd na een besluit daartoe in 1697, tussen de kerk van Sloterdijk en een gehucht nabij de Kostverlorenvaart. Het gehucht lag rond de 17de-eeuwse herberg De Drie Baarsjes. Het pad behoorde tot Sloten waarvan het grondgebied in oostelijke richting zich uitstrekte tot de Kostverlorenvaart. Al vanaf 1700 lagen er moes- of slatuinen langs het pad. De tuinbouw werd uitge-breid na de aanleg van de Tolbrug over de Kostverlorenvaart, ter hoogte van de huidige Wiegbrug. Ook stimuleerde de brug het toerisme' vanuit Amsterdam, zodat het Slatuinenpad een belangrijke recreatieve functie kreeg. Langs het pad verrezen steeds meer vrijstaande bouwsels, tot aan het eind van de 19de eeuw het stuk bij de brug aaneengesloten straatwanden had.

De werkelijke verstedelijking van het gebied ten westen van de kostverlorenvaart begon pas na de aanleg van de elektrische tram naar Haarlem en Zandvoort. Ten behoeve van de tram werd de smalle Tolbrug in 1904 vervangen door een veel breder exemplaar, de Wiegbrug. Vanaf de Wiegbrug werd op een zandlichaam de trambaan aangelegd. Deze voerde enkele honderden meters in westelijke richting en boog daarna naar het noorden af. Vanaf de bocht liep de trambaan evenwijdig aan het Slatuinenpad naar de Haarlemmerweg bij Sloterdijk.

Enkele jaren na de ingebruikname van de zogeheten blauwe tram nam de tramwegmaatschappij het initiatief tot exploitatie van de gronden ter weerszijden van de trambaan. Aldus ontstond de stedelijke bebouwing van de Admiraal de Ruijterweg, die tevens het Slatuinenpad doorsneed.

In 1916 stelde Sloten een uitbreidingsplan op voor een omvangrijk gebied ten westen van de kostverlorenvaart en de Schinkel. Het plan voorzag onder veel meer in de opheffing van beide delen van het Slatuinenpad. Maar nog voordat met de uitvoering kon worden begonnen, werd Sloten in 1921 opgeheven en bij Amsterdam gevoegd. Het Slotense uitbreidingsplan werd flink gewijzigd, maar ook in het nieuwe plan verdween het noordelijk deel van het Slatuinenpad; hier werd in de jaren dertig de Willem de Zwijgerlaan aangelegd. Het zuidelijk deel werd als Slatuinenweg gehandhaafd. Omstreeks 1925 had de Amsterdamse bebouwing de Witte de Withstraat bereikt en lag de Slatuinenweg geheel ingesloten. Omdat het oorspronkelijke straatniveau gehandhaafd is, lopen de zijstraten van de Chassestraat dood op de westkant van de Slatuinenweg.

Mauritskade 29-54, klein maar dapper

Verscholen tussen een rij grote, openbare gebouwen aan de Mauritskade, tussen 's-Gravesandestraat en Linnaeusstraat, ligt haaks op de Maurits-
kade een smal straatje. Aan beide zijden staan uniforme huizen van twee verdiepingen met een
kap. Het straatje, dat geen eigen naam heeft, loopt dood op een particulier terrein dat eruitziet als een boerenerf. Opmerkelijk is het feit dat de drie laatste huizen, aan beide zijden, ongeveer een meter boven het straatniveau liggen en met een houten trapje bereikbaar zijn. Misschien heeft ooit het plan bestaan het straatje op andere straten in de Oosterparkbuurt aan te sluiten.

Anders dan de Bellamystraat en de Slatuinenweg is het straatje niet geleidelijk ontstaan uit een oud pad. Het werd in 1871 gelijk met de bouw van de (eerste) woningen aangelegd. Verantwoordelijk voor de aanleg was de Vereeniging Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen, opgericht in 1868. De huizen van deze woningbouwvereniging - in de volksmond 'dubbeltjeswoningen' - behoren tot de vroegste voorbeelden van sociale
woningbouw in Amsterdam.

De Bouwmaatschappij verwierf buiten de toen nog niet genormaliseerde Singelgracht een stuk grond, terzijde van de Oosterbegraafplaats. Behalve een enkele boerenbedoening was er van enige bebouwing buiten de Singelgracht nog geen sprake. Het uitbreidingsplan van stadsingenieur F.G. van Niftrik uit 1866, dat voorzag in een betrekkelijk monumentale stadsaanleg op deze plek, was in 1868 verworpen. Het duurde tot 1877 eer er weer een integraal plan voor de stadsuitbreiding buiten de Singelgracht verscheen.

In de periode 1885-1890 kreeg het gebied tussen 's-Gravesandestraat en Linnaeusstraat zijn definitieve vorm. De Singelgracht werd gedeeltelijk recht getrokken en aan de buitenzijde van een rijweg, de Mauritskade, voorzien. Het Oosterpark werd aangelegd. Pal ten westen van het straatje van de Bouwmaatschappij verrees het Sint Elisabeth Gesticht. En na de sluiting (in 1894) van de Oosterbegraafplaats werden ten oosten van het straatje een hogere burgerschool en een laboratorium gebouwd. Met het naburige, maar pas in 1926 geopende Koloniaal Instituut (nu het Koninklijk Instituut voor de Tropen) zijn het allemaal grote, vrijstaande gebouwen. Van enige integratie van het straatje in een groter stedelijk geheel is tot op de dag van vandaag absoluut geen sprake.

Edelsmeedwerk tussen stad en dorp

Enige verwantschap met Mauritskade 29-54 kan het buurtje gevormd door Lutmastraat, Diamantstraat en Robijnstraat niet ontzegd worden. Het ligt in het stedelijk gebied tussen Tolstraat, Amsteldijk, Jozef Israëlskade en Van Woustraat. De niet (meer) geheel aaneengesloten uniforme bebouwing van de Lutma-, Diamant- en Robijnstraat bestaat afwisselend uit één laag en twee lagen met kap. De bouwstijl doet sterk denken aan die van tuin- en fabrieksdorpen gebouwd rond de eeuwwisseling, zoals het Agnetapark in Delft, al is hier sprake van gesloten gevelwanden. Overigens zijn de straten, zeker in verhouding tot de bouwhoogte, betrekkelijk breed.

De Woning Maatschappij, een op commerciële leest geschoeide onderneming die zich de huisvesting van arbeiders ten doel stelde, kocht in 1890 een stuk grond in het noorden van Nieuwer-Amstel. Vergeleken met Amsterdam was de grond er goedkoper en werden de bouwvoorschriften soepeler toegepast, zeker wat betreft de hoogte. Amsterdam had trouwens nauwelijks nog grond beschikbaar. De huidige Sint Willibrordusstraat was de officiële gemeentegrens, maar de stedelijke bebouwing reikte al tot aan de Rustenburgerstraat, die tot Nieuwer-Amstel behoorde. De Woning Maatschappij liet op het verworven terrein, niet ver van de Rustenburgerstraat en pal achter de huizen aan de Amsteldijk, drie straten aanleggen en bebouwen: loodrecht op de Amsteldijk de De Ruijterstraat met twee dwarswegen, respectievelijk de Eerste en Tweede De Ruijterdwarsstraat.

Slechts enkele jaren na het gereedkomen van de woningen, in 1896, pleegde Amsterdam zijn eerste grote annexatie en schoof de gemeentegrens ruim een kilometer verder naar het zuiden op. De De Ruijterstraten werden met de stad verbonden door invulling van de strook tussen de Rustenburgerstraat en de Tolstraat, waarin onder meer in 1907 de diamantslijperij van de firma Asscher verrees.

In 1915 werd het trace van het westelijk deel van de Lutmastraat bepaald en in dat zelfde jaar stelde Berlage zijn Plan-Zuid op, waarin de woning Maatschappij-panden opgenomen worden in grotere bouwblokken. Het plan dat dit deel betrof, werd (licht gewijzigd) omstreeks 1920 uitgevoerd. Aldus ontstond de Edelstenenbuurt, waarin de De Ruijterstraten min of meer geïntegreerd zijn, ruimtelijk en qua naamgeving: sinds 1921 heten de Eerste en Tweede De Ruijterdwarsstraat respectievelijk Diamantstraat en Robijnstraat, terwijl de De Ruijterstraat in naam onderdeel van de Lutmastraat werd.

In 1933 werd enkele oorspronkelijke woningen aan de zuidkant van de Lutmastraat bij de hoek met de Diamantstraat vervangen door een vier etages tellend blok, waardoor het dorpse en stadse straatbeeld wat merkwaardig is samengesmeed.

Beeld: Slatuinenweg gezien vanaf de Admiraal de Ruijterweg, Stadsarchief Amsterdam.

Philip Spangenberg, september 1994.