Lionel Jokhoe verhuisde in de jaren zeventig uit Suriname naar Nederland om te studeren. Hij werd opgevangen door zijn oom en tante, die hem na enkele weken op straat zetten toen ze zijn homoseksualiteit ontdekten. In Suriname werd dat in de jaren tachtig gezien als een negatief, westers fenomeen. De verwachting van een huwelijk en kinderen was groot en werd ook gezien als de verantwoordelijkheid van de familie. Ook in Nederland worstelden Surinaamse LHBTI’ers als Jokhoe daarmee.
In 1984 vertelde Jokhoe aan de SUHO-krant over zijn moeizame coming out: ‘Het was best wel moeilijk, zo van: “O god, wat zullen mamma en pappa in Suriname hierover zeggen?” Maar ik heb mij schrap gezet. Mijn ouders waren vreselijk geshockeerd en deden ontzettend moeilijk, gehuil, toestanden. Alle beelden en alle verwachtingen die ze van mij hebben, daar bleef eigenlijk niets van over.’ Uiteindelijk accepteerden Jokhoe’s ouders, net als zijn broers en zussen, dat hij homoseksueel was: ‘Enkele uurtjes later was het van “Je bent en blijft onze broer en we hebben je je altijd een moordknul gevonden”.’
Zelfacceptatie
Jokhoe stond er in Nederland alleen voor. Hij schreef een scriptie: Homofielen uit Suriname. Een vergeten groep binnen de Nederlandse samenleving? Daarna richtte hij met landgenoot Max Lievendag in 1980 SUHO op, een werkgroep waar Surinaamse LHBTI’ers in contact met elkaar konden komen. Lievendag werd de eerste voorzitter. Veel SUHO-leden waren net als Jokhoe en Lievendag in Suriname geboren en naar Nederland gemigreerd. Bij elkaar vonden ze begrip en steun die Nederlandse organisaties niet konden bieden. De belevingswereld was anders: Nederlandse LHBTI’ers richtten zich op maatschappelijke acceptatie, Surinaamse LHBTI’ers op zelfacceptatie en ‘uit de kast komen’.
SUHO bestond uit een kerngroep van ongeveer twintig leden, die alle kosten uit eigen zak betaalden. Het was een kleine, informele organisatie. Net als Suriname zelf was de werkgroep een smeltkroes van Europese, Aziatische en Afrikaanse culturen en religies. Veruit de meeste leden woonden of studeerden in Amsterdam, door Jokhoe ook wel ‘de hoofdstad van de SUHO’ genoemd.
Hoewel er wel sprake was van een eigen krant, werkgroepjes, vergaderingen en aanwezigheid op conferenties, werden de actieve leden niet geregistreerd en er werd ook geen contributie betaald. Over de vorm van de groep werd nog lang gediscussieerd, moesten ze een vereniging worden, of misschien toch een stichting?
De werkgroep had vooral als doel om onderling steun en gezelligheid te bieden, taboes te doorbreken en voorlichting geven. Leden noemden zichzelf matisma of mati’s, ‘mensenvrienden’. Ze voerden actie in Nederland en Suriname. Zo werden er voorlichtings- en gespreksavonden georganiseerd, onder andere aan de hand van Jokhoe’s voorlichtingsfilm Matisma. In de SUHO-krant verschenen artikelen, bijvoorbeeld over soa’s en soa-preventie.
In Suriname lobbyde SUHO vergeefs voor afschaffing van artikel 302 uit het Wetboek van Strafrecht. Deze wet, een erfenis van Nederlandse koloniale overheersing, verbood seksuele handelingen met iemand van hetzelfde geslacht onder 21 jaar, terwijl de leeftijdsgrens bij heteroseksuele relaties 16 jaar was. Vanuit Amsterdam onderhield SUHO ook contacten met de gemeente, het vrouwenblad Ashanti en het Joodse Sjalhomo.
SUHO-vrouwen
SUHO was een van de eerste organisaties die zich richtte op wat nu kruispuntdenken of intersectionaliteit wordt genoemd; de verbondenheid (‘kruising’) van etniciteit, gender en geaardheid. SUHO-leden waren Surinaams en gay en zij voelden zich altijd beide, maar ze ervoeren niet overal de ruimte om beide tegelijk te zijn. Zo voelde Jokhoe zich in Nederlandse homobewegingen geaccepteerd als homoseksuele man, maar niet als zwarte man.
In 1981 werd op initiatief van Carla Bakboord, Maureen Tardjopawiro en de latere voorzitter Tieneke Sumter de SUHO-vrouwen opgericht. Ook binnen SUHO ervoeren vrouwen hun geaardheid weer anders dan mannen, ze organiseerden daarom eigen activiteiten. Hoewel het begrip van de mannelijke leden in eerste instantie uitbleef, werden de SUHO-vrouwen later omarmd binnen de organisatie. ‘Opvallend was deze keer de opkomst van een grote groep vrouwen,’ berichtte de SUHO-krant in februari 1984. ‘Allemaal met de positieve houding om nieuw leven in de SUHO te blazen.’
Binnen de SUHO heerste een persoonlijke, open sfeer. De leden zagen zichzelf niet als pioniers. ‘We wilden bijeenkomen, zagen een noodzaak, hadden elkaar nodig,’ vertelt Sumter, ‘We wilden een gezicht geven aan het mati-zijn. We realiseerden ons niet dat we baanbrekend waren, we deden het gewoon.’
Iedereen met interesse was welkom op de vergaderingen en discussie- en doe-avonden, die in de huiskamers van de kerngroep werden gehouden. Er werd samen gekookt, gedanst en gekletst. Bij Tieneke Sumter was het vaak een drukte van jewelste. Eerst op haar zolderkamer bij haar moeder in de Staatsliedenbuurt, later in datzelfde pand op één-hoog, waar ze de voormalige woning van haar buren kraakte.
‘Exotisch snoepje’
Er werden ook mati fesa georganiseerd, kleurrijk beschreven door de SUHO-krant. ‘Een mooie vrouw in een spannende oranje singlet-jurk elektrificeerde de atmosfeer door haar exquise wijze van dansen. Iedereen die het zag werd intens verwarmd bij deze aanblik. Jongens in alle mogelijke uitvoeringen en bouwjaren (...) gaven blijk van ene zeldzame beheersing der heup en been musculatuur.’
Deze feesten, waar Surinaamse livemuziek werd gespeeld en travestie-acts, modeshows en voordrachten werden opgevoerd, trokken een paar honderd mensen. In de Reguliersdwarsstraat voelden mati’s zich zelden thuis; ze kwamen de clubs soms niet binnen of ze werden behandeld als een ‘exotisch snoepje’. Voor mati fesa werd vaak Ons Huis op de Zeeburgerdijk afgehuurd. Lionel Jokhoe herinnert zich de drukte daar nog goed: ‘We hebben zelfs een keer gehad dat het zo vol zat met mensen dat tijdens het dansen de hele vloer van het gebouw op en neer ging. Iedereen moest weer tot kalmte gemaand worden. “Voorzichtig aan, anders zakken we door de vloer met z’n allen!”’
Aids
De persoonlijke sfeer sloot onderlinge discussies niet uit, integendeel. In de SUHO-krant en tijdens discussieavonden stond de invulling van het kruispuntdenken ter discussie. Moest SUHO’s focus liggen op het mati-zijn, en daarmee op anti-homofobie, of op het ‘zwart’ zijn, en daarmee antiracisme? Leden die aan de Sociale Academie studeerden haalden graag teksten aan van Frantz Fanon, Simone de Beauvoir, Audre Lorde en James Baldwin. Sommigen, zoals Sumter, vroegen zich af waarom één van de twee belangrijker zou zijn dan de ander; anderen zaten überhaupt niet op dergelijke discussies te wachten.
Soms ging het er fel aan toe. Zo zei een lid genaamd Adjiedj tegen de SUHO-krant: ‘Ik realiseer me wel degelijk dat racisme voorkomt. Maar zo af en toe krijg ik het gevoel dat dat overtrokken wordt in sommige kringen. Enkele “hysterici” benoemen dan vrijwel alles wat blanken doen of zeggen, als racistisch. Ze bedenken daarbij niet, dat sommige uitspraken of handelingen op verschillende manieren te verklaren zijn en dat zijzelf ook weleens negatieve reacties kunnen uitlokken.’
Tot een officiële koers of een tweedeling binnen SUHO zou het nooit komen. Na het uitbreken van de aidsepidemie verkeerde de werkgroep in zwaar weer. De uit aids voortvloeiende stigma’s belemmerden het werk en ook op persoonlijk vlak was het een zware tijd. SUHO-leden verloren vrienden en waren doodsbang om besmet te worden. De angst was zo groot, dat ze elkaar niet eens meer aanraakten. De letterlijke hand en figuurlijke hand op de schouder vielen weg. In 1985 viel SUHO uiteen, na slechts vijf jaar te hebben bestaan.
Jos Brink Oeuvreprijs
In een tijd waarin kruispuntdenken een prominent onderwerp is – er wordt dit jaar zowel een Pride als een Black Pride gevierd – is SUHO nog niet vergeten. In 2019 kreeg de organisatie de Mikel Haman Award, voor het werk voor de Surinaamse en Caribische LHBTI+-gemeenschap. In 2021 werd Tieneke Sumter genomineerd voor de Jos Brink Oeuvreprijs vanwege haar werk voor SUHO.
De voormalige voorzitster kijkt, ondanks de uitdagende omstandigheden, met warme gevoelens terug op haar tijd bij SUHO. ‘Ik had het voor geen goud willen missen. Het heeft me zo gevormd, dat activisme is gebleven. Het bewustwordingsproces van wie je bent en waar je staat is daar ontstaan. Daarin vonden we elkaar helemaal. Dat heeft ons bij elkaar gebracht en lang bij elkaar gehouden.’
Met dank aan Lionel Jokhoe en Tieneke Sumter.