De gevelstenen van Hans ’t Mannetje zijn ten onrechte niet heel erg bekend – je fietst er zo voorbij. Ze munten uit door een verrassende en vindingrijke combinatie van beeld en tekst, woordspelingen en fantasierijke beeldgrappen. Neem de gevelsteen uit 1971 van Lindengracht 55A: een boom met vissen tussen de bladeren en vissen in een nest, het opschrift T.HCARGNEDNIL (het omgekeerde van LINDENGRACHT) en jaartalcijfers die op zijn kop staan. Het is de ‘omgekeerde wereld’, een verwijzing naar de wonderlijke straatnaam van een gracht die sinds de demping in 1895 geen water meer bevat.

’t Mannetje maakte ook de twee witte sfinxen die sinds 1982 het toegangshek van het Wertheimpark sieren, en de zuildragende schildpad, die sinds 1986 op de Sint Anthoniesluis de plek markeert waar een niet afgebouwde brede verkeersweg eindigt. Dat zijn beide vrijstaande sculpturen, maar het meeste beeldhouwwerk in ’t Mannetjes oeuvre is gemaakt in hoogreliëf op een vlakke ondergrond: nieuwe gevelstenen.

Het zijn er 236 in totaal, waarvan meer dan zeventig voor Amsterdamse huizen. Sinds de invoering van de huisnummering in de 19de eeuw waren gevelstenen overbodig geworden; volgens gevelstenenkenner Jos Otten ‘danken wij aan ‘t Mannetje de Renaissance van de gevelsteen’.

Hildo Krop

Hans ’t Mannetje kwam niet uit een kunstzinnig milieu. Hij werd in 1944 in Hillegom geboren en groeide op in een kwekersgezin. Zijn vader was bloembollenkweker, de kinderen hadden bijbaantjes op de bollenvelden. Zijn middelbare schoolopleiding maakte hij niet af. Op voorstel van zijn vader ging hij naar de Amsterdamse Kunstnijverheidsschool, een cultuurschok voor een jongen uit de provincie. Op die vooruitstrevende opleiding kon ’t Mannetje zijn draai niet vinden en hij verliet de school na enkele maanden, maar het boetseren liet hem niet meer los en de openbaring van het in de stad alom aanwezige bouwbeeldhouwwerk bleef hem altijd bij.

In 1962 werd hij toegelaten op de Rijksakademie, waar het tekenen en boetseren naar gipsen voorbeelden en levend model aan de leergierige ’t Mannetje waren besteed. Maar technieken als steenhouwen, houtsnijden of gipsgieten stonden niet meer op het lesprogramma. De nadruk kwam meer en meer op de ‘kunstzinnigheid’ van de sculptuur te liggen en steeds minder op het ambachtelijke vakmanschap. ‘t Mannetje verloor de belangstelling voor de studie.

Maar toen kon hij terecht op het atelier van de stadsbeeldhouwer Hildo Krop. Midden jaren zestig was Krop in de tachtig, een éminence grise. Hij was al jaren met jongere assistenten bezig met de monumentale opdracht van het Berlagemonument voor het Victorieplein. Voor ’t Mannetje was dat de kans het hakken goed onder de knie te krijgen. Hij vervaardigde met Henk Oddens de vier zijkanten van de metershoge sokkel; het Berlagebeeld zelf werd door Oddens voltooid.

De leerjaren bij Krop waren voor ’t Mannetje zeer inspirerend. Krops grote atelier, een voormalige paardentramremise in de Plantagebuurt, functioneerde in de romantische ogen van ’t Mannetje als een atelier uit voorgaande eeuwen: een meesterbeeldhouwer die opdrachten binnenhaalt, ontwerpen en modellen maakt voor ambachtslieden en leerlingen, die al doende opgeleid worden tot vakspecialisten. Hij ambieerde later ook zo’n werkplaats waar oudere en jongere beeldhouwers en ambachtslieden konden samenwerken en kennis kon worden overgedragen.

Bouwfragmenten

In 1967 kreeg hoofd Bureau Monumentenzorg bezoek van Hans ’t Mannetje, beeldhouwer in spe, met het verzoek zo’n leeratelier te mogen beginnen. Hij bleek aan ’t goede adres. Als atelier stelde de gemeente de Uilenburgersynagoge uit 1766 ter beschikking, vrijstaand op een terrein aan de Nieuwe Uilenburgerstraat. De huurprijs bedroeg één gulden. In 1954 waren gebouw en terrein door het Gemeentelijk Grondbedrijf aangekocht en in gebruik genomen als gemeentewerf voor de opslag van bij sloop vrijgekomen historisch bouwfragmenten als gevelstenen, klauwstukken, oeil-de-boeufs en festoenen. De tympaan van de Boterwaag, het Zuiderkerkhofspoortje en de zuilen en kapitelen van de middeleeuwse Nieuwezijds Kapel waren hier terecht gekomen.

Het synagogeterrein lag bezaaid met het door de gemeente lukraak gedumpte beeldhouwwerk, scheef weggezakt en door onkruid overwoekerd. Triest om te zien, volgens Oddens: ‘Er lag daar voor honderden jaren vakmanschap van beeldhouwers en ambachtslieden als wij.’ De brokstukken beroerden ook anderen. ‘Er kwamen weleens oude mensen langs, joden die na de oorlog geëmigreerd waren naar Amerika of Canada,’ weet Cees van Soestbergen, in het Uilenburgeratelier werkzaam als beeld- en ornamentsnijder. ‘Ze hoopten hun oude synagoge van vroeger terug te zien, waar ze Bar mitswa gedaan hadden. Ze waren geschokt dat er overal beeldhouwwerk lag: gesneden beelden, verboden volgens de Tien Geboden. De plek was onteerd. Ze stonden te vloeken aan de poort’.

Restauratieatelier

’t Mannetje ging op het terrein wonen in een houten portacabin met vrouw en terriër Lork. In 1969 ging het N.V. Restauratieatelier Uilenburg van start. De aanloopkosten kwamen voor rekening van de kort ervoor opgerichte Stichting Stadskern, een initiatief van de monumentenzorger, beeldhouwer-medailleur en publicist Geurt Brinkgreve. Het atelier ontwikkelde zich snel tot een inspirerende leerplek voor aankomende vaklieden en kunstenaars en kreeg een belangrijke rol in de restauratie van geveltoppen en -stenen die in verval waren geraakt.

De vaardigheden van de ambachtslieden in de synagoge konden regelmatig op belangstelling van de dagbladen rekenen. De schilderachtige sfeer van ‘Vakmanschap is Meesterschap’, bekend van de Grolsch-reclame, was goed voor een item in het Polygoon-bioscoopjournaal. Niet minder vaak was het de wankele positie of dreigend faillissement waarmee ’t Mannetje en zijn atelier de kranten haalden. Toen de gemeente zich in 1974 terugtrok werd het restauratieatelier voortgezet als Stichting Restauratieatelier Uilenburg. In het topjaar 1980 had bedrijfsleider ’t Mannetje twintig man personeel in dienst.

Toch zou het atelier het niet redden. Door de recessie van de jaren tachtig verstrekten particulieren en overheden minder en minder restauratieopdrachten. Bovendien wijzigden de opvattingen over de ethiek van restauratie. Het complementeren en geheel opnieuw namaken van ornamenten en bouwfragmenten, zoals de Uilenburger-vakmensen praktiseerden, werden niet langer voorgestaan. Het belang van het in stand houden van handvaardigheid en vakmanschap, zoals ’t Mannetjes atelier propageerde, werd niet langer ingezien. Het doek viel in 1986.

Harde kop

Het Grondbedrijf eiste van ’t Mannetje dat hij het Uilenburgerterrein leeg zou opleveren. Vervolgens doken er in de kranten berichten op dat bij antiquairs in de Nieuwe Spiegelstraat zuilen en kapitelen van de middeleeuwse Nieuwezijds Kapel waren gesignaleerd. De gemeente Amsterdam deed aangifte van verduistering van de fragmenten en nam ze in beslag.

Naar eigen zeggen had ’t Mannetje van het Bureau Monumentenzorg ‘mondelinge toestemming voor de verkoop’. Een geschokte wethouder Monumentenzorg Minny Luimstra-Albeda liet het college van B&W weten dat ‘verschillende gemeentelijke diensten fouten gemaakt hadden, er sprake was van communicatiestoornis op communicatiestoornis, dat 't Mannetje te goeder trouw gehandeld zou hebben’.

Een illusie armer en een aanzienlijke schuldenlast rijker verliet ’t Mannetje in 1988 de stad – ‘met pek en veren’. Vervolgens woonde hij te Dronten, Zutphen en Dieren en werkte hij onverdroten verder. Zijn werdegang fnuikte hem niet: ‘hij had een harde kop’. Onder het lesgeven zette ’t Mannetje een streep, maar hij hakte door. Zijn creativiteit bleef onverminderd.

Hans besloot zich te concentreren op de verdere ontwikkeling van de gevelstenen, en zette met het voornemen 300 gevelstenen op zijn naam te brengen een nieuwe stip op de horizon. In de loop van 2015 voltooide hij zijn laatste steen en sloot zijn atelier. Nog geen jaar later, op 72-jarige leeftijd, overleed hij. Zijn laatste Amsterdamse stenen waren de Kroon- en Ritterlantaarn in de Nieuwe Uilenburgerstraat, vlak bij de Uilenburgersjoel waar hij ooit begon.