Om te beginnen: wat beklijft er bij hun tijdgenoten van alles wat Amsterdamse burgemeesters ooit hebben gedaan? We peilden het in drie Amsterdamse ouderenzorg-centra en bij een aantal oudere abonnees van Ons Amsterdam. Voor deelname aan dit (statistisch onverantwoorde) onderzoek was een minimumleeftijd van 80 jaar vereist.
“Hebben we die ook als burgemeester gehad? Ach ja, ze hebben allemaal hun best gedaan.” Als de naam Patijn een paar keer genoemd is, komt ineens weer in de herinnering dat hij vaak op de fiets door de stad reed. De stemming is mild in de koffiekamer van Tabitha op de Amsteldijk, een protestants-christelijk zorgcentrum. Zittend burgemeester Cohen kan op waardering rekenen, maar zijn voorgangers zijn veelal wat in de vergetelheid geraakt: “Samkalden? Die was ik even kwijt…” Iemand noemt nog Ed van Thijn: “Fijne man. Stond dicht bij de mensen.” De populairste is - vooral bij de dames - burgemeester D’Ailly. Mevrouw de Groot: “Een knappe vent. Hij had ook wel eens zo’n steek op. Net Napoleon!” Het slechtst uit de bus komt hier Van Hall. Mevrouw Van der Veen: “Die heb ik eens gezien op de Dam. Hij was wel een beetje verwaand. Hij wist alles beter.”
“Dat waren toch allemaal rooien?” roept een bewoonster van het Willem Dreeshuis in de Hugo de Vrieslaan, met veel bewoners uit sociaal-democratische kring. Als het gesprek komt op naoorlogse burgemeesters rollen de namen spontaan over tafel: Van Thijn, Patijn, Polak, maar vooral Cohen. Die is pas nog in het Willem Dreeshuis geweest en dat heeft indruk gemaakt. “Cohen is een hele goeie,” zegt mevrouw Verkaaik. “Van mij mag ie blijven.” Mevrouw Houttuin-Groot: “Hij kan alles zo goed overbrengen en hij is aanspreekbaar voor de mensen.” Maar niemand heeft animo een rangorde aan te brengen onder zijn voorgangers. “Zo zijn we niet. Daar doen we niet aan mee. Ze waren allemaal even goed!”
“Ik was nooit zo eigen met ze,” antwoordt meneer Van Praag in het joodse verzorgingshuis Beth Shalom in de Kastelenstraat. Hij weet nog wel dat Van Hall in de oorlog een belangrijke rol speelde in het verzet en dat Samkalden als minister van Justitie de oorlogsmisdadiger Willy Lages heeft vrijgelaten: “’t Was een druiloor.” Op meneer Arbeid maakte vooral Van Hall indruk: “Hij heeft veel gedaan om het verzet aan geld te helpen. ’t Was een markante figuur en hij heeft veel voor de stad betekend. Hij kreeg toen te maken met die rellen bij De Telegraaf en op de Dam.” Mevrouw Groen-Pekel staat principieel achter alle joodse burgemeesters: “Ik vond vooral Van Thijn een hele goeie. Hij heeft veel tegenwerking gehad.” Maar meneer Arbeid noemt hem veel te slap, een “wekeling”.
Hebben de senioren ook weleens een burgemeester in het wild gezien? Jazeker! Recordhouder is hier burgemeester D’Ailly. Die was veel op reis, maar vond blijkbaar ook tijd om door de stad te wandelen en hij stond altijd open voor een gesprekje. Meneer Van der Velden: “Ik heb nog eens met D’Ailly op de pont gestaan. Hij was toen net op bezoek geweest bij de scheepsbouw in Noord. Aardige man. Helemaal geen kapsones.” Van zijn beleid is weinig meer bekend, maar bijna iedereen heeft een beeld bij D’Ailly. Mevrouw Van Nigtevegt: “Ook een mooie man om te zien.” Mevrouw Portielje: “Een leuk iemand, sjeuiig en charmant. Hij genoot er ook zo van.”
Meneer Van Oosten heeft minder prettige herinneringen aan een ontmoeting met burgemeester Voûte, in het begin van de bezettingstijd: “Ik werkte toen als conducteur bij de Gemeentetram. Op een gegeven moment stapte bij het postkantoor op de Nieuwezijds een stel mannen in en dat waren allemaal wethouders enzo, ook de burgemeester was erbij. Toen ze wat haltes verder weer uitstapten zeiden ze niets en ik zei ook niets. De volgende dag moest ik bij de directeur komen: waarom ik de burgemeester niet gegroet had toen ie de tram verliet. Er was een klacht gekomen.”
Als het om beleidsdaden gaat, is er echter veel respect te beluisteren voor de vaak verguisde burgemeester Van Hall. Mevrouw Van Nigtevegt: “Die vond ik de beste. Hij is toen weggestuurd, maar daar was ik het niet mee eens. Ik hou wel van een beetje gezag.” Maar de grote favoriet is toch de huidige burgemeester Job Cohen. Meneer Haringa: “We beoordelen de burgemeester gauw om zijn schone overhemd of zijn mooie gezicht, maar daar gaat ’t niet om. Cohen is een goeie burgemeester omdat hij na die moord in Oost is blijven zoeken naar verbindingen.”

Kans op averij

Ook de ondervraagde deskundigen (zie lijst op blz 461) zijn zeer lovend over Cohen, maar eigenlijk, vindt menigeen, dient hij buiten de competitie te blijven. Hij trad aan in 2001 en behoort dus niet meer tot de 20ste eeuw. Bovendien ambieert hij herbenoeming in 2007, dus hij heeft nog alle kans averij op te lopen, zoals dat bijvoorbeeld ook Van Hall verging. Maar voorlopig kan hij niet stuk bij ons panel: hadden we gevraagd naar de beste van na 1900, dan was dat vrijwel zeker Cohen geworden. Courantier Theo Bouwman: “Meer dan ooit is een binder en anti-xenofoob nodig.”
De beste en slechtste van de 20ste eeuw dus. Die vraag is al lastig genoeg. Er zitten (geven we bij voorbaat toe) onmiskenbaar handicaps aan een onderzoek als dit. Burgemeesters die je zelf hebt meegemaakt, of over wie je je ouders hoorde vertellen, laten meer indrukken achter dan anderen. Alleen Willem van Bennekom (als voorzitter van Genootschap Amstelodamum toch niet de minste, bekent ruiterlijk dat hij van Vening Meinesz, Van Leeuwen en Roëll niet veel meer weet dan waar ‘hun’ lanen liggen, maar kenden alle anderen ze wel? Bovendien: smaken veranderen. Sommige burgemeesters die toen ze in functie waren op grote populariteit konden rekenen, komen er bij onze experts nu slechter af, terwijl anderen nu kennelijk aan herwaardering toe zijn. De tijdsafstand kan een oordeel afgewogener maken, maar anderzijds dreigt het gevaar dat we vergeten waar toen behoefte aan was.
Laten we het eerst maar even hebben over de slechtste burgemeesters, dan zijn we daar van af. Een aantal respondenten noemde er overigens niet een: in de grond waren het allemaal goede jongens. Nou ja, behalve de foute oorlogsburgemeester Voûte dan, die volgens Van Bennekom overigens niet meetelt omdat hij formeel ‘regeringscommissaris’ was. Voor de overgrote meerderheid was deze landverrader niettemin met stip de slechtste burgemeester van de eeuw. Na hem wordt De Vlugt, in zijn tijd toch behoorlijk geliefd, het minst gewaardeerd. Het ernstigste kritiekpunt wordt vertolkt door prof. Piet de Rooy: “De manier waarop hij wethouder De Miranda liet vallen, deugde van geen kant!” Als op twee na minste eindigt Samkalden. Die wordt weliswaar geprezen om zijn werkkracht en intelligentie (en een enkeling rekent hem zelfs tot de top), maar vaker wordt hij getypeerd als kille regent, die de oude stad opofferde aan het snelverkeer en die op protestacties (zoals de Maagdenhuisbezetting van 1969) geen ander antwoord wist dan geweld. “Hij heeft ook te veel gepolariseerd in de tijd van de Nieuwmarktrellen,” oordeelt historicus Herman Böhl. Vooral wordt hem aangerekend dat hij in 1975 de actiegroep Nieuwmarkt tegen beter weten in betichtte van het plaatsen van een bom bij de metro-in-aanleg. Ook de “streber” Röell en de “regent” Van Hall krijgen kritiek, en meer nog de (volgens historicus Melching) “verwaande kwast” Ed van Thijn. Diens emotionele engagement, destijds veelgeprezen, is nu uit de mode. Hem wordt wel verweten te weinig oog te hebben gehad voor de nadelen van de multiculturele samenleving. Hij zou zich bovendien in de luren hebben laten leggen door hoofdcommissaris Nordholt. Maar journalist Frans Heddema looft juist zijn moed, bevlogenheid en “gouden greep om Nordholt naar Amsterdam te halen”. Oud-wethouder Ruud Grondel vindt Van Thijn zelfs de op een na beste - maar in die competitie blijft hij toch kansloos.

Swiebertje-meetlat

Wie was dan wél de geslaagdste burgemeester, en waarom? De origineelste criteria komen van De Rooy en journalist Dolf Hell. De laatste hanteert de ‘Swiebertje-meetlat’, naar de jeugdserie waarin een gemoedelijke dorpsburgemeester steeds tactisch de domme veldwachter intoomde: “Een burgemeester moet warmte uitstralen en zijn burgers in bescherming nemen; kortom een echte burgervader zijn. Hij moet daarom zijn Bromsnorren op de vingers tikken als ze het aan de hand van de regeltjes de burger onnodig zuur gaan maken. Feike de Boer, Arnold d’Ailly, Wim Polak en Schelto Patijn scoren zeer positief op dit criterium. Gijs van Hall en Ivo Samkalden zitten aan de negatieve kant.”
De Rooy constateert dat burgemeesters (behalve over de politie) zelf weinig formele macht hebben en dus ‘via hun wethouders’ moeten regeren. Dus is zijn criterium: welke burgemeesters steunden de beste wethouders? “De drie beste wethouders waren, in volgorde van optreden: Treub, Wibaut en Schaefer. Dat leidt dus tot drie,vier burgemeesters: Vening Meinesz, Roëll/Tellegen en Wim Polak.”
Kijken we echter naar de bereikte resultaten, dan komt Van Hall (“de enige die echt kon tellen,” volgens Bouwman) sterk naar voren: verbetering infrastructuur, grondgebied voor Bijlmer enzovoorts. Ook zijn rol in het verzet wordt zeer bewonderd. Op die provo’s reageerde hij weliswaar verkrampt, maar het zou niet terecht zijn als daardoor Van Halls grote verdiensten in de vergetelheid raakten. Hij eindigt dus zowaar op de derde plaats. Hoewel majoor Bosshardt, Van Bennekom en anderen (Claassen: “Hij zette Amsterdam weer op de kaart”) ook de joviale D’Ailly prijzen, die na “mensenman” Patijn tot de áárdigste burgemeester van de eeuw mag worden uitgeroepen, belandt verrassend op de tweede plaats: Jan Willem Tellegen, burgemeester van 1915 tot 1921. Hij deed geweldig veel voor de volkshuisvesting. Maar bovendien, zegt historicus Jaap Talsma: “Hij verstond de tekenen des tijds en speelde - hoewel zelf een liberaal - een belangrijke rol bij de integratie van de sociaal-democraten in het stadsbestuur. En het waren de sociaal-democratische wethouders die van Amsterdam de stad gemaakt hebben tot wat ze in de 20ste eeuw geworden is.”
Maar de ereprijs gaat naar… Wim Polak, burgemeester van 1977 tot 1983, de tijd van de grote krakersrellen. Van de door hem ingezette (weliswaar kanonloze) pantservoertuigen in de Vondelstraat is menigeen destijds geschrokken. Maar daarmee wilde hij juist de grove repressie waar het kabinet voor pleitte voorkomen. Hij saneerde de gemeentefinanciën, herstelde het vertrouwen in het stadsbestuur, bracht de politie weer onder controle, dreef de combinatie stadhuis/muziektheater door, en steunde achter de schermen krachtig het volkshuisvestingsbeleid van Jan Schaefer. Meer in het algemeen worden in koor zijn bescheidenheid, humor, tact, onverstoorbaarheid en wijsheid geroemd. Van Bennekom: “Hij heeft in een moeilijke tijd de stad op een integere koers gehouden.”

Goed & slecht, de top 3

Beste burgemeester:
1. Wim Polak
2. Jan Willem Tellegen
3. Gijs van Hall

Slechtste burgemeester:
1. Edward Voûte
2. Willem de Vlugt
3. Ivo Samkalden