Comenius bewonderde Amsterdam en Amsterdam bewonderde Comenius, in de eerste plaats om de vooruitstrevende ideeën over onderwijs van de Tsjechische grondlegger van de pedagogiek. Hij was een van de eersten die pleitten voor onderwijs aan iedereen, zowel aan jongens als aan meisjes van alle standen. Nadat Jan Amos Comenius (1592-1670) gedwongen door de vervolging van protestanten zijn land was ontvlucht, kwam hij in 1656 naar Amsterdam op uitnodiging van de handelsman Louis de Geer, die hem eerder in Zweden gesteund had. De Geer bood hem thuis onderdak, in het Huis met de Hoofden, Keizersgracht 123. Comenius logeerde er totdat er een woning voor hem was gevonden aan de Prinsengracht. Later woonde hij aan de Egelantiersgracht in ’t Witte Lam.

Het stadsbestuur verleende hem asiel, gaf hem een jaartoelage en financierde in 1657 de uitgave van zijn verzamelde werken over onderwijs, de Opera Didactica Omnia. Comenius droeg het boek aan de bestuurders op en noemde de stad “Oogappel der steden, sieraad der Nederlanden, blijdschap van Europa”. Hij overleed op 15 november 1670 en kreeg zijn laatste rustplaats in de Waalse Kapel in Naarden. In Amsterdam werd in 1892 de eerste Comeniusherdenking gehouden. Zijn herinnering leeft ook voort in de naam van het Comenius Lyceum in de Jacob Geelstraat, de Comeniusstraat en een studievereniging aan de Vrije Universiteit.

Steen

Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog stichtten Tsjechen en Slowaken hun eigen staat. In Nederland was dit in 1919 aanleiding voor Tsjechoslowaakse ‘expats’ hun president Tomáš Masaryk steun te vragen voor een onafhankelijkheidsmonument met Comenius als onderwerp. Masaryk had zijn onafhankelijkheidsstreven immers het “testament van Comenius” genoemd. De president en de regering van Tsjechoslowakije steunden het initiatief; de Nederlandse regering en de gemeente Amsterdam stemden er ook mee in. Het Valeriusplein werd aangewezen als plaats voor het monument, tegenover het gebouw van Het Amsterdams Lyceum. Een passende plek, vond het College van B&W, want het plein voor de spiksplinternieuwe school kon wel wat verfraaiing gebruiken en voor een beeld van Comenius was een schoolgebouw natuurlijk een heel geschikte achtergrond.

De Tsjechoslowaakse minister van Onderwijs en Volksontwikkeling was zelf aanwezig op het Masaryk-station in Praag bij het vertrek van de steen per trein als diplomatieke vracht naar Amsterdam. De steen was afkomstig uit een groeve nabij Uherský Brod, de omgeving waar Comenius werd geboren. Op de steen staat 15 september 1920, maar de plechtige onthulling was twee maanden later, op 15 november, de 250ste sterfdag van Comenius. Burgemeester Willem Tellegen, wethouder Herman den Hertog en de Tsjechoslowaakse onderminister van Onderwijs en Volksontwikkeling, František Drtina voerden het woord. Daarna sprak de Tsjechoslowaakse ambassadeur in Nederland over de lange en moeilijke strijd die zowel Nederland als Tsjechoslowakije hadden gestreden, op weg naar de onafhankelijkheid, en legde namens president Masaryk een krans.

Rector Piet Gunning van Het Amsterdams Lyceum, op wiens stoep dit allemaal gebeurde, bood de genodigden een ‘noenmaal’ aan in de aula van zijn school, waarbij het strijkkwartet De Bohemers een stuk van de Tsjechische componist Smetana speelde. Later die dag onthulde het gezelschap ook nog een gevelsteen op het Huis met de Hoofden. Het strijkkwartet gaf op 22 november nóg een Comenius-concert, in de kleine zaal van het Concertgebouw. De journalist van de Alkmaarsche Courant sloot zijn uitgebreide verslag van de plechtigheden af met “… het was te veel! Ik heb mijzelf beloofd in de eerste maand niets meer over Comenius te hooren of te lezen. En ik bevind me er wel bij …”.

Polemiek

President Masaryk bedankte burgemeester Tellegen per telegram: “Aanvaardt mijn grote dank voor het onder uw hoge bescherming nemen van het plechtig plaatsen van de eerste steen voor het monument van Comenius.” Twee dagen later kreeg hij antwoord – in het Frans – dat “… door het leggen van de eerste steen voor het monument van de beroemde pedagoog een daad is verricht van piëteit en erkenning voor uw grote landgenoot…” en dat het “… voor onze voorvaders een voorrecht was Comenius in deze stad asiel te verlenen”.

Nu het monument nog. In Tsjechoslowakije werd een stichting opgericht voor de financiering. President Masaryk gaf zelf het goede voorbeeld, en schonk 50.000 kronen. Uit een wedstrijd onder zestig Tsjechoslowaakse kunstenaars kwam de beeldhouwer Jan Štursa als winnaar naar voren. De beste tien inzendingen werden in 1923 tentoongesteld in het Gebouw voor Beeldende Kunst, Vondelstraat 80.

Het winnend ontwerp leidde tot een felle polemiek. Het was “hopeloos leelijk” schreef architect Albert Boeken in Architectura, “de groote vorm is rommelig, onmonumentaal [...], de figuren zelf zijn alle zoo wee-sentimenteel, dat ze in plaats van te stichten, op de lachspieren werken”. De Telegraaf schreef dat het eerder “een monument van wansmaak” dat evenzogoed “van een hoogmoedswaanzin lijdenden plattelandsuikerbakker [kon] zijn”.

Een ander een punt van kritiek was dat het beeld een sterke religieuze lading had gekregen. Het lyceum was juist een neutrale school, waar kinderen niet werden onderworpen aan godsdienstig georiënteerd onderwijs.

Hadden de Tsjechen maar een paar Nederlandse kunstenaars in de jury opgenomen, verzuchtte architect Herman Walenkamp: “Een dergelijke handelwijze zou hen gevrijwaard hebben voor een algeheel échec en ons gemeentebestuur voor de penibele impasse, waarin het nu onwillens geraakte.” Boeken concludeerde: “Laat Amsterdam dit goedbedoelde maar faliekant uitgekomen aanbod weigeren.”

Uitstel

Een pijnlijke situatie diende zich aan. Het beeld was een geschenk van een bevriende natie en het stadsbestuur kon een gegeven paard niet in de bek kijken – maar als de reacties zó negatief waren...? Herman Baanders, de architect van het lyceum, wierp zich op als bemiddelaar. Beeldhouwer Štursa en architect Pavel Janák (hij ontwierp de sokkel) kwamen naar Amsterdam. De plaats voor het monument hadden ze nog nooit gezien; Baanders toog met hen naar het Valeriusplein met Het Amsterdams Lyceum, waar een houten mal op ware grootte van het beeld werd neergezet. Kijk, dat veranderde de zaak: de twee kunstenaars konden ruiterlijk “de juistheid van de ingebrachte bezwaren” erkennen, nu ze de omgeving hadden gezien. Baanders en stadsbeeldhouwer Hildo Krop reisden mee terug naar Praag. Ze maakten een maquette van de locatie, Štursa paste daarop het ontwerp aan. Al met al had de “netelige monumenten-quaestie”, aldus de correspondent van het Algemeen Handelsblad, in Praag “een pijnlijken indruk gemaakt”.

Ondertussen had de stichting pas een tiende van het benodigde bedrag bij elkaar gekregen. De uitvoering werd uitgesteld. Mogelijk kon de onthulling dan samenvallen met 650 jaar Amsterdam in september 1925, maar ook dat lukte niet. Een nog grotere tegenslag was de zelfmoord van Štursa in datzelfde jaar. Een van zijn leerlingen, Jan Lauda, nam zijn werk over. Jiri Klíma, initiatiefnemer van de stichting, sprak in maart 1935 in het Amstel Hotel de Vereniging Nederland-Tsjechoslowakije toe en kondigde plaatsing aan in juni 1936. Baanders en Lauda maakten samen gedetailleerde tekeningen, maar vergeefs: het monument kwam er niet. De steen bleef eenzaam op het Valeriusplein.

Afstel

Twintig jaar later werd het project nieuw leven ingeblazen. In 1948 was de communistische partij aan de macht gekomen in Tsjechoslowakije. Ook de communisten zagen in Comenius een nationaal icoon en besloten hem voor het voetlicht te brengen in 1957, 300 jaar nadat hij in Amsterdam zijn Opera Didactica Omnia had gepresenteerd. Onderdeel van het internationale herdenkingsproject was het aanbieden van twee standbeelden in Nederland door de Tsjechoslowaakse ambassadeur: in Naarden en in Amsterdam. Het beeld in Naarden is er volgens planning in 1957 gekomen. Het staat tegenwoordig bij de Grote of St. Vituskerk (en als miniatuur in Madurodam).

Met het Comenius-beeld voor Amsterdam liep het heel anders. Jan Lauda zou het in 1958 klaar hebben, maar het beeld was niet meer welkom. De Koude Oorlog woedde in alle hevigheid. Burgemeester Arnold d’Ailly hield de boot af tegenover een Tsjechoslowaakse regeringsdelegatie die kwam praten over de herdenking van de Opera Didactica Omnia en de beide standbeelden. Onderwijsminister Jo Cals ontving de delegatie eveneens en lichtte de ministerraad in over ook zijn reserves. Het beeld op het Valeriusplein zou er definitief niet komen.

De steen in het plaveisel van het Valeriusplein raakte in de loop der tijd zwaar beschadigd, maar is in 2018 in opdracht van stadsdeel Zuid gerestaureerd en in maart van dat jaar opnieuw onthuld door de ambassadeurs van Tsjechië en Slowakije en de voorzitter van het stadsdeel. De restauratie riep nog een klein raadsel op. In 1920 was onder de steen een koperen kistje geplaatst met daarin documenten over het hoe en waarom van de steen. Bij de restauratie is tevergeefs naar het kistje gezocht. Wellicht is het bij een eerdere herindeling van het plein ergens opgeslagen of verdwenen.

PIETER J. GOEDHART IS TSJECHIË-KENNER; JAN HENNEMAN WAS AMBASSADEUR IN PRAAG (2009-2012). ZIJ SCHREVEN SAMEN MET HANS VAN DER LINDE (DESTIJDS DIRECTEUR VAN HET COMENIUS MUSEUM) HET BOEK COMENIUS EN NAARDEN (PEGASUS, 2017).

COMENIUS HERDACHT

Bij het Huis met de Hoofden herinneren een gevelsteen uit 1920 en een ‘filosofentegel’ op de stoep, dit jaar door oud-burgemeester Job Cohen onthuld, aan Comenius’ verblijf. In 1892 ontstond in Amsterdam de eerste Comenius-vereniging en was aan de vooravond ook de eerste herdenking van zijn geboortedag, de 28ste maart. Naarden volgde op de dag zelf en maakte er een jaarlijkse traditie van. In 1937 werd de kapel in Naarden als mausoleum ingericht, dat nu een geheel vormt met het Comenius Museum. Meer weten: comeniusmuseum.nl

Beeld: De bewerkte mal op ware grootte van het geplande Comenius-beeld trok veel bekijks bij Het Amsterdams Lyceum, 1924. STADSARCHIEF AMSTERDAM.

PIETER J. GOEDHART IS TSJECHIË-KENNER; JAN HENNEMAN WAS AMBASSADEUR IN PRAAG (2009-2012). ZIJ SCHREVEN SAMEN MET HANS VAN DER LINDE (DESTIJDS DIRECTEUR VAN HET COMENIUS MUSEUM) HET BOEK COMENIUS EN NAARDEN (2017).

November 2020