Theater Carré opende in 1887 zijn deuren als ‘Koninklijk Nederlandsch Circus Directie Oscar Carré’. Oscar Carré (1846-1911) exploiteerde eerder semi-permanente circusgebouwen in Amsterdam. Met het stenen gebouw aan de Amstel ging voor hem een lang gekoesterde wens in vervulling om, naast zijn circus in Keulen, een vast circusgebouw in Amsterdam te bezitten. Met zijn familie verzorgde hij er in de wintermaanden een spectaculaire paardenshow, in de zomermaanden ging de familie op tournee.
Bij het 100-jarig bestaan van Carré in 1987, wijdde Ons Amsterdam al een artikel aan het gebouw, ontworpen door de architecten J.P.H. van Rossem en W.J. Vuyk. Hierin schreef architectuurhistoricus W.R.F. van Leeuwen dat circusgebouwen doorgaans een ronde vorm hadden. Ook de façade was vaak rond. Ze werden in wezen rondom een centraal geplaatste piste gebouwd. Bij de bouw van Carré en het, inmiddels gesloopte, Keulse circusgebouw is afgeweken van deze structuur. Volgens Van Leeuwen was daar aan de Amstel voor gekozen omdat de kavel er te krap was (zes Amsterdamse perceelbreedtes). Maar het is de vraag of dat de enige reden was, want Oscar Carré wilde het gebouw ook voor andere doeleinden gebruiken. Daarom kwam er naast de piste een bühne, die overigens de redding van het gebouw zou zijn toen het circus uit de mode raakte.
Carré kreeg vanwege zijn afwijkende vorm ook een aangepast koepel- of tentdak, het meest gebruikte model bij ronde gebouwen. Wel werd, zoals gebruikelijk in een circusgebouw, het dak voorzien van een lichtkoepel, voor verlichting én ventilatie. De in groen uitgevoerde lichtkoepel en vensters dienden voor verlichting overdag; voor avondverlichting was Carré voorzien van gaskronen en na 1892 van elektrische booglampen. Maar ook was ventilatie via de lichtkoepel en vensters broodnodig. De stankoverlast van de circusdieren is niet gering, zoals ook nu nog elk jaar blijkt bij het Wereld-Kerstcircus. De wilde dieren (onder meer tijgers en leeuwen) staan ook niet voor niets buiten in verwarmde kooien.
Zicht op dakspanten verdween
Nadat het circus begin 20ste eeuw in onbruik raakte, werden de de zaalvensters in de zijgevels niet meer geopend en iets later werden ook de vensters in de voorgevel dichtgezet met voorzetplaten. Maar het afsluiten van de vensters is bepaald niet de enige aanpassing die het theater heeft ondergaan. Qua vorm en kleurstelling wijkt de huidige rode theaterzaal sterk af van de oorspronkelijke, veel kleurrijkere circuszaal. Eén van de grootste verschillen vormt het plafond. Boven het huidige plafond bevindt zich een immense kap met een overspanning van circa 37 meter, die oorspronkelijk vanaf de tribune zichtbaar was. Het zicht op de kap werd al in 1900 weggenomen door een verlaagd plafond, dat in 1919 werd vervangen door een tijdelijk stucplafond. Pas in 1953, nadat toneelknechten met gevaar voor eigen leven over het plafond manoeuvreerde en grote stukken naar beneden vielen, werd het huidige plafond aangebracht. De ruimte boven het zaalplafond werd benut voor het plaatsen van technische installaties.
Bij het aanbrengen en weer vervangen van die verlaagde plafonds zijn nagenoeg alle decoraties die erboven waren aangebracht verloren gegaan. Zo is het timpaan boven de toneelopening niet bewaard gebleven. Het timpaan bestond uit beeldhouwwerk dat zou zijn ontworpen door Bart van der Hove, docent aan de Quellinius Teekenschool, later hoogleraar aan de Rijksakademie in Amsterdam.
Op foto’s uit de periode 1900-1919 is zichtbaar dat de zaal een lichte kleurstelling had met geschilderde decoraties op het plafond en op de schotten tussen de rangen. Naast het timpaan zijn wazige contouren zichtbaar van een figuratieve schildering. Na de opening schreef men dat “op het plafond rijdende dames en heeren in de meest verschillende costuums [zijn] voorgesteld; boven het tooneel ziet men een afbeelding van den Dam bij de viering van ’s Konings 25-jarig jubilé [in 1874, red.], toen de Heer Carré, aan het hoofd van den stoet kavalieren, zijn paard voor den feestvierende vorst de knie deed buigen.” Een ander krantenartikel roemt “eene kleurrijk gedecoreerde ronde zaal, imposant door hare wijdte en hoogte. De muurschilderingen, die bij dag wat bont lijken, winnen [bij kunstlicht] aanmerkelijk…” Helaas is van de schilderingen van circusvoorstellingen op een groene achtergrond niets meer terug te vinden op het stucwerk. De schilderingen, waarop vooral paarden waren afgebeeld, waren namelijk niet op de muur maar op een linnen bespanning geschilderd.
De kapconstructie, die dus al drie jaar na de opening niet meer zichtbaar was vanuit de zaal, bestaat uit een geklonken stalen overkapping (niet gesteund door pilaren middenin de zaal!) voorzien van een betimmering van hout. Deze omtimmering is in gehavende staat nog grotendeels aanwezig. Samen met de vensters en de wandvlakken tussen de vensters was de kapbetimmering oorspronkelijk beschilderd met een houtimitatie.
De gewelfvelden tussen de spanten hadden een maximale afmeting van 4 bij 25 meter. Zij waren afgetimmerd met houten planken, waartegen het eerder beschreven beschilderde linnen was gespannen. De houten planken zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog grotendeels verwijderd en waarschijnlijk in de kachel verdwenen, waardoor ook het grootste deel van de bespanning verloren is gegaan. De twee geschilderde kinderkopjes, die ingelijst al jaren in het toneelhuis aan de wand hangen, blijken ook afkomstig te zijn van de kap.
Bij het nu uitgevoerde onderzoek is bovendien op een boogzwik van een spantomtimmering een krulvormige decoratie aangetroffen geschilderd in paars en geel op een groene achtergrond.
Fel, helder en bont
Wat schreven de recensenten eigenlijk na de openingsvoorstelling over het interieur van Circus Carré? De gebruikte kleuren werden omschreven als fel, helder en bont en de critici leken slecht te spreken over de decoraties op de toneelwand, schotten tussen de rangen, wanden en kap. Er was evenmin veel enthousiasme over de gebruikte kleuren. Die allervroegste inrichting hield overigens niet heel erg lang stand. De zaal werd meerdere keren onderhanden genomen, om te beginnen al zes jaar na de oplevering. In 1893 werd de zaal namelijk omgetoverd tot schouwburgzaal voor het variététheater. De decoratieschilder Stevens, die ook het Keulse theater decoreerde, verzorgde daarvoor een “fraai” voordoek en schilderstukken waarmee de toneelloges werden afgesloten om de akoestiek te bevorderen. De eerstvolgende verbouwing vond plaats in 1900. Men schreef hierover in de krant: “in de zaal zelf heeft de gilde van Sint Lucas overal proeven afgelegd zijnen decoratieve kunst; alles ziet er irisch, vroolijk en kwistig met goud versierd uit.”
In 1925 werd onder leiding van de architect Anton Hamaker verder één en ander “gerestaureerd”, zo ook de zaal die “door [het] aanwenden van zachtere kleuren, welke ineenvloeien - de scherpe contrasten zijn weg – intiemer [is] geworden en daardoor lijkt zij kleiner: de kilte is verdwenen.” Kijken we op een foto uit 1925 dan zijn de bonte decoratie en lichte kleuren op de schotten tussen de rangen verdwenen. Na diverse veranderingen tussen 1930 en 1980, volgde de laatste grote aanpassing in 1992. In dat jaar werd de toneelopening verbreed, waarvoor de gehele toneelwand werd vervangen.
Graven in de tijd
De speurtocht naar historische bouwsporen leverde enkele bijzondere vondsten op. In de zaal tussen de eerste rang en logeplaatsen is bijvoorbeeld onder het huidige rode velours een pakket met vroegere bespanningen teruggevonden. Onder een beschildering in donkerbruin en oranje (waarschijnlijk uit 1925), werden twee bijzondere schilderingen over elkaar heen aangetroffen. De onderste schildering (op papier) is vermoedelijk de oudste afwerking en is geschilderd in overwegend felle en heldere kleuren: groen, oranje, geel, rood. De afwerking die hier later over heen werd aangebracht is een schildering op doek, die de zaal sierde in de periode 1900-1919.
Op een interieurfoto van voor 1893 zijn bovendien medaillons zichtbaar die pas bij de aanstaande verbouwing aan het zicht zullen komen. Wellicht zal dus de komende ontmanteling van de zaal het geheim van het oorspronkelijke uiterlijk verder ontrafelen.
Als de verbouwing achter de rug is moet volgens de opdrachtgever overigens de sfeer van Carré dezelfde zijn als voorheen. Alleen staat het gebouw dan op nieuwe, betonnen palen (de originele houten palen – naar verluidt uit hetzelfde bos als de heipalen van de Beurs van Berlage – zijn aangetast door een bacterie), zijn er nieuwe stoelen geplaatst met meer beenruimte en heeft Carré bovenin een nieuwe foyer met uitzicht over de Amstel. Ook zullen de decorwisselingen niet meer handmatig maar computergestuurd plaatshebben. Bovendien komen er nieuwe toiletten, een lift en een veel ruimere ingang. De zaal blijft zoals hij was (hoewel het plafond wordt verhoogd en de pistevloer vernieuwd). Amsterdam heeft dan een modern theater waar zowel lijsttoneel wordt gespeeld als voorstellingen worden gegeven in de piste – en dat is uniek in de wereld. Uitgangspunt bij de verbouwing voor directeur Hein Jens is dat Carré voor alles Carré moet blijven. Sterker nog, zegt Jens: “Als je straks Carré binnenkomt, is het hetzelfde Carré, misschien nog wel meer Carré dan het was.”