Joost van den Vondel schreef in 1648 een huwelijksgedicht voor de 19-jarige Agneta Block, die trouwde met zijn neef Hans de Wolff. Zij was aanvankelijk helemaal niet in de liefde geïnteresseerd. "Agnes' hart lagh hardt bevrozen", schreef Vondel. Zij ontweek het huwelijk "als Spinnen, en venijn". Zocht geen "wulpsch vermaeck", maar richtte zich "op lof, en deught" en "hielt gespreck met stomme boecke/ Stichters van haer stille jeught: Van de weerelt afgescheiden/ In haer kamer en vertreck". Agneta had een andere liefde: de botanie.
De jonggehuwde vrouw werd een uiterst serieuze studente van de botanie. Zij vulde haar dagen met studeren en had weinig op met verjaarspartijtjes. "AGNES, staek nu 't onderzoeken/ En gesprek met stomme boeken./Teken bloemperk noch prieel./ Besig potloot, noch penseel,/ Pen, noch in[k]t, noch waterverven/ 't Is nu tijt de kunst te derven." Aldus alweer Vondel, nu bij haar 39ste verjaardag in 1668.
Agneta (ook wel: Agnes) Block werd geboren in Emmerik, in een doopsgezinde familie. Vader Arend Block (inmiddels lakenhandelaar in Haarlem) en moeder Ida Rutgers overleden toen de kinderen nog jong waren, waarna Agneta met haar broers en zusjes werden ondergebracht in Amsterdam bij Ida's zuster, Suzanne de Flines. Daarmee kwam ze in een hecht netwerk van doopsgezinde families terecht.
Op haar negentiende trouwde Agneta met de zijdehandelaar Hans de Wolff, die al een zoon had. Vondel - ook een emigrant en destijds nog doopsgezind -kwam graag bij hen op bezoek in de Warmoesstraat 96. Hij had de gewoonte om "alle weken, des vrijdags 's middags, ter maaltijd te gaan, wel veertien of vijftien jaren lang: ook na [Wolffs] dood bij de weduwe", schreef zijn eerste biograaf Gerard Brandt. Hun huis grensde aan de achterzijde direct aan het water en had geen tuin. Agneta zal zich daar nog niet veel met botanische experimenten hebben kunnen bezighouden. Dat veranderde toen zij in 1668 verhuisden naar de Herengracht (162), een huis met een ruime groenten- annex siertuin.

Erfenis

Twee jaar later overleed Hans de Wolff en erfde Agneta Block een aanzienlijk bedrag, daarbij ook "den gehelen inboel ende huijsraad". Als weduwe had ze nu misschien wel meer sociaal-maatschappelijke zelfstandigheid dan al die jaren als echtgenote. Ook wanneer zij hertrouwde bleef de erfenis in haar bezit, die ging niet over op haar nieuwe man. Dankzij deze sociale status kon zij zich economisch ontplooien en werd zij zakelijk gelijkgesteld aan de man. Vrouwen in de Republiek onderscheidden zich hierin van vrouwen in andere landen.
De weduwe Block bezat nu de middelen om zich volledig aan de botanie te wijden. Die keuze was niet ongewoon. Al eerder hadden zich vrouwen gespecialiseerd in de plantkunde, een van de weinige 'wetenschappen' waarin vrouwen en mannen als gelijken aan konden werken. De botanie was een populaire bezigheid in doopsgezinde kringen. Waarschijnlijk kwam Agneta ermee in contact door haar schoonmoeder, Clementia van den Vondel (zus van de grote dichter), een ijverige kweker.
Zij had in 1635 een buitenhuis in de Purmer gekocht met een boerderij en boomgaard, en ook zij genoot veel sociale vrijheid na het overlijden van haar echtgenoot, Hans de Wolff sr. Ook Agneta's stiefzoon Pieter de Wolff was een kweker. Hij bouwde in de Purmer de buitenplaats Wolf en Hoeck, waar hij volgens de botanicus Jan Commelin in 1672 in zijn oranjerie een 'Calabrische Limoen' tot een rijpe vrucht wist op te kweken.
In 1674 trouwde Agneta opnieuw, nu met de zijdehandelaar Sybrand de Flines (1623-1697), een neef van haar pleegmoeder. Zijn jongere broer Philips was textielhandelaar en stond bekend om zijn grootse kunstcollectie, verzameling naturalia en uitgebreide bibliotheek met botanische werken. Ook Philips bezat een buitenhuis met oranjerie, in Haarlem, waar hij als eerste in Nederland een agave tot bloei bracht. Hij woonde in huis Messina (Herengracht 164), vlak naast Agneta Block en haar eerste echtgenoot Hans de Wolff.

Oranjerie

Van haar erfenis kocht Agneta in 1670 op de veiling een "hofsteede groot omtrent veertien en een halve morgen, leggende aan de Vecht in de jurisdictie van Loenen" en liet er de buitenplaats Vijverhof aanleggen, met uitgebreide bloemperken, een bloementuin en een moestuin. Alles was omgeven door een sloot met brug. Ook moeten er nog een 'oranjehuis' [oranjerie] met enkele broeikassen, een theekoepel, boomgaarden, koetshuizen en vijvers zijn geweest. Niets van dit exotische paradijs is meer te zien: begin 19de eeuw zijn het buitenhuis en de tuin gesloopt.
Agneta was zeer actief - en niet alleen als hobbyist. Ze kocht en verkocht land, handelde in vee, bouwde aan haar botanische tuinen. De oranjerie met de broeikassen was een belangrijk pluspunt: het cultiveren van exotische planten onder de koude omstandigheden in het noorden van Europa prikkelde al in de 16de eeuw het verlangen van veel botanici. De Hortus Botanicus in Leiden was in 1599 een van de eerste tuinen in Europa die een galerij bezat waarin de botanici een open vuur gebruikten om de ruimte te verwarmen en zo de gevoelige planten in de winter te kunnen onderhouden. Deze broeikassen waren alleen niet geschikt voor tropische planten. De Nederlandse botanici waren waarschijnlijk de eersten die begrepen dat tropische gewassen om goed te kunnen gedijen behalve warmte ook veel zonlicht nodig hadden.
Omstreeks 1684 introduceerde Jan Commelin een geavanceerde tropische broeikas in de Hortus Medicus van Amsterdam. De kachels die botanici voorheen gebruikten om een kas te verwarmen, produceerden een te droge warmte, waardoor de gevoelige planten konden uitdrogen. Zijn 'moderne' broeikas had vensters die van boven tot onder doorliepen, zodat meer zonlicht de planten kon bereiken. Aan de bovenzijde van de vensters waren vaak smalle 'daken' van hout of ander zonwerend materiaal bevestigd om het zonlicht te kunnen reguleren. Stenen rookkanalen in de vloeren en muren verwarmden de kas gelijkmatig. De temperatuur van de broeikas kon naar achttien graden Celsius, zonder de gewassen bloot te stellen aan open vuur. Welgestelde particulieren met een diepe beurs en een groot netwerk lieten zulke broeikassen bouwen om zelf te kunnen experimenteren met exotische gewassen. Zo ook Agneta. Zij richtte zich op de ananas.

Ananas

De ananas was al aan het eind van de 16de eeuw in de Republiek een bekende vrucht. In 1636 nam de hortus in Leiden voor het eerst de ananas op in een catalogus: het ging in dit geval om volgroeide vruchten die met de handelsschepen waren meegekomen. Nog geen halve eeuw later kwam vanuit Suriname de eerste ananasplant naar de Amsterdamse hortus, maar de techniek om de zaden in de vrucht te laten rijpen, ontbrak nog. Er ontstond een zekere competitie tussen de Leidse en de Amsterdamse hortus en ook tussen privékwekers.
Een belangrijke concurrent van Agneta Block was Pieter de la Court van der Voort (1664-1739), een lakenhandelaar uit Leiden. Op zijn landgoed Meerburg wist hij rond 1700 ook een rijpe ananas te kweken. Hij maakte vooral in het buitenland goede sier met zijn prestaties. In 1721 schreef hij een brief aan tsaar Peter de Grote waarin hij vermeldde dat hij hem een ananas zou sturen, een uitwisseling van geschenken zoals dat in aristocratische relaties gebruikelijk was. Maar: Agneta was hem voor geweest.
Het kweken van een ananas was voor Agneta als vrouw van buitengewoon groot belang. Vrouwen konden niet naar de universiteit en evenmin deelnemen aan officiële genootschappen. Zij was aangewezen op informele, persoonlijke contacten - en stond zich daar ook op voor. Ze beroemde zich er in 1687 op dat tweehonderd van de vier- à vijfhonderd planten in haar collectie afkomstig waren uit haar internationale netwerk. Ook wisselde zij zaden en wortels uit met Joseph Pitton de Tournefort, een hoogleraar in Parijs, en correspondeerde zij met de Italiaanse botanist Lelio Trionfetti, die haar belangrijkste contactpersoon in het buitenland werd.
Trionfetti was in Bologna voorzitter van het wetenschappelijk instituut. De correspondentie tussen hem en de Amsterdamse botaniste begon op 23 augustus 1686, een jaar voordat zij haar ananas wist op te kweken. Zelf sprak of schreef Agneta geen Italiaans; haar neef Anthonie Block wierp zich op als vertaler. In haar brieven profileerde ze zich terecht als een amateur die zich kon meten met professionele botanici.

Grande dame

Ze bezat planten die ook te vinden waren in de Hortus Botanicus van Leiden en claimde dat ze in één jaar tijd meer dan tweehonderd zaden tot rijpheid te had gekweekt. Ze was ze op de hoogte van de laatste wetenschappelijke botanische ontwikkelingen en bezat vakliteratuur in allerlei talen, ook al schreef ze aan Trionfetti dat ze haar boeken in het Latijn, Italiaans en Frans niet kon lezen, maar alleen gebruikte voor afbeeldingen en namen. In 1686 stuurde ze hem 52 verschillende Indische planten die ze ontvangen had.
Het ging Agneta in de wedloop naar de ananas om het wetenschappelijk succes, natuurlijk, maar bovenal om het aanzien dat ze zou verwerven als ze de eerste was. Toen ze haar doel bereikt had, maakte ze dat op grootse schaal bekend. De Amsterdamse schilderes Alida Withoos kreeg in 1687 de opdracht de fameuze ananas te tekenen. Het bijschrift luidde: "Ananas Linscotti, bijna rijpe vrugt, in wat minder als levens groote, van Alida Withoos na 't leven, anno 1687". De tekening is inmiddels verdwenen.
Op een groot portret uit 1694 van zichzelf en haar man en twee kinderen, door Jan Weenix, toont ze zich als een grande dame van de wetenschap. Op de achtergrond ligt Vijverhof, in het midden een volière, links naast het jongetje de fameuze ananas en voor zijn voeten een zeldzame cactus, verder schelpen, opgezette vlinders, beelden, een tekening van een vogel, boeken en een schilderij.
De eerste ananas zou ze hebben opgedragen aan de Staten van Utrecht, met de opdracht er een gedenkpenning van te maken. Die werd in 1700 ook gemaakt, door Jan Boskamp. Aan de voorzijde staan haar portret en naam, en de vermelding 'Flora Batava'. De keerzijde toont de godin Flora, de Vijverhof, een ananas en een Latijns opschrift dat vertaald luidt: "Kunst en arbeid vermogen waar de natuur in gebreke blijft". Ofwel: dankzij mensen als Agneta krijgt de natuur een duwtje in de goede richting.

Bloemenboeken

Haar verzameling liet Agneta nauwkeurig documenteren. Wetenschappers waren in die tijd voor hun onderzoek afhankelijk van natuurgetrouwe afbeeldingen 'ad vivum' ('naer het leven'). Er bestond nog geen consequente manier om planten namen te geven en afbeeldingen in catalogi waren vaak niet voldoende gedetailleerd. De behoefte aan werkelijkheidsgetrouwe illustraties was groot. Amateurs bedreven in de schilderkunst maakten die voor zichzelf; welgestelden als Block namen professionele kunstenaars in dienst. Zij liet van haar collectie planten ongeveer 400 aquarellen maken door een twintigtal kunstenaars, specialisten in het afbeelden van botanische en zoölogische objecten. De afbeeldingen verzamelde ze in 'konstboeken', drie bloemenboeken en één vogelboek.
Herman Saftleven had voordat zij zich op Vijverhof vestigde al meer dan honderd bloemen voor haar geschilderd. Tussen 1695 en 1697 gaf Agneta Block opdracht aan Maria Sibylla Merian en haar dochter om een aantal van haar gewassen na te schilderen. Twee jaar later reisde Merian naar Suriname om tropische insecten en gewassen met eigen ogen te gaan aanschouwen. Het Rijksmuseum bezit een van de bloemenboeken van Agneta Block, een groot in leer gebonden album, 193 foliobladen dik en met een sierlijke handgeschreven index. Op de rug van het album is de titel Bloemen nae 't leven Gedaen te lezen.

Agneta Block overleefde ook haar tweede echtgenoot en stierf op 20 april 1704, in het huis van haar nichtje Ida de Neufville en haar man aan de Keizersgracht, 74 jaar oud. Ze had lang geworsteld met de vraag wie haar erfgenaam zou worden. Haar testament bepaalde dat wie Vijverhof verwierf de "kunst van vogeltjes, planten, kruiden ende andere gewassen, met waterverf gedaan of geschilderd" in de hofstede moest bewaren. Het liep anders. Geen van haar neven en nichten wilde de buitenplaats uit de erfenis kopen. De Vijverhof werd verkocht en haar verzameling tekeningen en aquarellen raakte verspreid.