Na 1950 ontluikt op en rond het Leidseplein langzaamaan een nonconformistische jeugdcultuur. In het kielzog van schrijvers, dichters en andere kunstenaars nestelen zich hier in cafés en dancings scholieren en studenten met mooie idealen of existentialistische melancholie. De 'Pleiners' zijn een heel andere slag jongeren dan de "nozems van de Nieuwendijk", die journalist Jan Vrijman en fotograaf Ed van der Elsken in 1955 in Vrij Nederland hebben geportretteerd. Gedichten lezen doen nozems zeker niet. Ze hebben vetkuiven en hangen in leren jacks rond bij snackbars en sjofele bioscopen, een sigaret in de mondhoek, af en toe spugen ze op de grond (jawel) en ze hebben schijt aan alles.
Voor het eerst in 1956 bericht Het Parool over de "vreemdgeklede jeugd van het Leidseplein". De jongens dragen "kleurig gestreepte hemden" en lopen rond in "verbazend nauwe broekspijpen". De meisjes zijn vaak gecharmeerd van de Franse zangeres Juliette Greco, hebben "lange, onverzorgd zwarte haren" en dragen "fantasiejurken" en "fladderende houtje-touwtje-jassen".
Geen wereldschokkende klederdracht voor wie het huidige modebeeld gewend is, maar eind jaren vijftig ligt dat heel anders. Het uiterlijk is in ieder geval de aanleiding om hen als een nieuwe jongerensoort aan het Amsterdamse publiek voor te stellen. Maar behalve dat ze zich afzetten tegen de in hun ogen bekrompen leefwijze van de ouderen, valt er weinig verontrustends te melden.
Toch zijn ze in de ogen van ouderen vooral een "jeugd, die een schijnleven leidt in een schijnwereld". Ze worden neergezet als "een nieuw type mens, dat we niet kennen". Iemand zegt het zo: "Wij begrijpen niet, waarom zij de hele dag maar in het droomwereldje van Reijnders zitten te existeren."
Jan Vrijman wil een eind maken aan alle indianenverhalen over die Leidsepleinjeugd. Hij heeft een neus voor de nieuwe sociale en culturele ontwikkelingen en haalt dertien jongeren voor de camera. In een rechtstreeks televisiegesprek wil hij heel Nederland laten zien dat het om jongeren gaat met eigentijdse opvattingen, die op wel wat meer begrip mogen rekenen.
Lucky Star
Maar zijn programma De jeugd van tegenwoordig (7 februari 1957) schiet volledig het doel voorbij. Na afloop siddert weldenkend Nederland van verontwaardiging. Honderden reacties stromen binnen bij de AVRO. Hoe durft men deze "uit evenwicht geslagen kinderen" zo, zonder weerwoord, aan het woord te laten? "Heb ik een aantal monsters voor de camera gebracht?", vraagt Vrijman zich vertwijfeld af. Een week later last de AVRO schaamtevol een aparte uitzending in om de uitlatingen van de Leidsepleinjeugd door deskundigen te laten becommentariëren. Maar het kwaad is geschied. De jongeren van het Plein zijn gebrandmerkt en worden over één kam geschoren met de inmiddels alom verfoeide nozems alias 'Dijkers'.
Wie beter begrepen heeft wat de Pleiners beweegt, is horeca-exploitant 'Pietje' Broerse, de eigenaar van nachtclub Caramella aan het Kleine-Gartmanplantsoen. Eind 1956 heeft hij aan de achterkant van de club in de toen nog slome Korte Leidsedwarsstraat op nummer 28 een oud bedrijfspand omgetoverd tot de dancing Lucky Star. De eerste gelegenheid in Amsterdam waar jongeren elke avond onbekommerd kunnen dansen zonder aan allerlei kledingvoorschriften te hoeven voldoen. De consumpties zijn betaalbaar en er hangen geen bordjes meer met 'Swingen verboden', waarmee zaaleigenaren elders regelmatig de nieuwe dansrages uitbannen.
Voor jazz- en rock-'n-rollfanaten is de Lucky Star een uitkomst. Een andere nieuwigheid is een flinke jukebox met de laatste hits in plaats van een orkestje dat het dansen begeleidt, zoals overal elders. De sfeer wordt nu en dan hitsig. In 1958 citeert Het Vrije Volk in de Lucky Star de 17-jarige scholiere Ineke: "Schrijf mijn naam maar niet op, want als m'n vader het weet..." Op de dansvloer werkt kunstenaar Gerrit Lakmaaker zich onder vele bewonderende ogen in het zweet met zijn geïmproviseerde dansen.
Samenzweerders
Eind jaren vijftig vindt de fanclub van het Amerikaanse jeugdidool Pat Boone onderdak in de Lucky Star. Sinds Elvis Presley in militaire dienst ging, is Boone's ster snel gestegen. Jeugdleider en organisator Sanny Hemerik – eerder voorzitter van de Elvis-fanclub – krijgt van Broerse een kantoortje boven de zaak om de dansavonden van de club te organiseren.
Hemerik neemt in het voorjaar van 1959 het initiatief voor een nieuw comité. Hij werft met name onder de al wat oudere (rond de 30...) vrijgevochten schrijvers, dichters en artiesten, die zich hier al jaren thuis voelen. Ze zetten het gezapige Nederland graag een beetje op stelten, al zijn ze doorgaans weinig politiek geprofileerd. En zo gaan onder anderen Simon Vinkenoog, Frits Müller, Cees Nooteboom, Rob van Reijn, Jan Vrijman, Opland, Remco Campert, maar ook horecaondernemers Nicolaas Kroese en Piet Broerse deel uitmaken van het 'Comité 1959 tot activiteit in Amsterdam'. Nee, niet Harry Mulisch, al woont hij sinds 1958 op de Leidsekade. Hij staat boven deze grollen en borrelt liever in Americain.
De vrolijke samenzweerders zitten veel bij Reynders en sjoelbakken graag een potje in kunstenaarssociëteit De Kring. Aan de bar van de Lucky Star zijn ze ook regelmatig te vinden, waar zij zich laven aan de energie waarmee de Leidsepleinjeugd zich overgeeft aan de nieuwe dansrages. Rond Koninginnedag 1959 organiseert het comité een reeks vreemdsoortige evenementen in de stad. Zo wordt de Amsterdamse Stedemaagd in een open koets rondgereden en is er een wedstrijd in welsprekendheid. Meest in het oog loopt de onthulling van een nieuw beeldje dat op instigatie van Sanny Hemerik ter ere van de Amsterdamse jeugd wordt opgericht op het Spui: het Lieverdje.
Leidsepleinnozems
Zowel de Dijkers als de Pleiners zetten zich af tegen de grotemensenwereld, waarin rotsvast ligt wat 'netjes' is en wat niet. Maar het zijn wel heel verschillende werelden en ze kijken ook op elkaar neer. Toch komt het maar één keer tot een echte confrontatie: in de zomer van 1959. Behalve de Nieuwendijk hebben de nozems intussen ook het Monument op de Dam uitgekozen als hang-out om op warme zomeravonden brave voorbijgangers en de politie te sarren. De agenten slaan er dan vaak op los – en dat is natuurlijk avontuur. Als de politie een keer niet toehapt, rijdt de onbevredigde meute van 300 nozems op hun brommers naar het Leidseplein om daar hun meer geschoolde en artistiekerige leeftijdgenoten te gaan pesten. Die kiezen bijtijds het hazenpas en de politie verjaagt de belagers.
Het grote publiek ziet intussen weinig verschil tussen de verschillende soorten opgeschoten jongeren. In de media heten de Pleiners zelfs geregeld 'Leidsepleinnozems'. Dat maakt ook Annie en Mietje Reynders schichtig, de twee zussen die in 1937 het café van vader Anton hebben overgenomen, Een tijdje weren ze met zachte hand al te wild ogende bezoekers. Eerst bivakkeren die nog op de stoep voor het café, maar veel ruimte is daar niet. Het Montmartre-achtige pleintje naast de Stadsschouwburg staat elke dag vol met auto's. Een nieuw onderkomen vinden ze tijdelijk in de poffertjeskraam op het braakliggende terrein op de hoek van de Nieuwe Vijzelstraat en de Weteringschans. Daar speelt een belangrijke scène uit Fons Rademakers film Makkers, staakt uw wild geraas (1961), waarin het generatieconflict een hoofdthema is.
Little Lexington
Een maand voordat Simon Vinkenoog (32) Hoogseizoen publiceert, geeft Robert Jasper Grootveld (29) een nieuwe impuls aan de reputatie van het Leidseplein als ontmoetingscentrum van de Amsterdamse avant-garde. In maart 1962 richt hij op het adres Korte Leidsedwarsstraat 29 (dichtbij Eijlders) in een werkplaats van restauranthouder Nicolaas Kroese een antirooktempel in, de K-kerk (de K verwijst naar kanker). Dagelijks voert hij hier seances uit waarin hij waarschuwt tegen de verslavende werking van het sigaretje. Vooral de "dopesyndicaten" en de "misselijk makende middenstand" moeten het ontgelden. Kleurrijk uitgedost en opgemaakt als 'antirookmagiër' zet hij het nieuwsgierige publiek een surrealistisch schouwspel voor met Afrikaanse trommelritmes en bezwerende spreuken, die door zijn gehoor trouw beantwoord worden met: "Uche, uche, uche!" Rook en vuur horen bij het vaste ritueel, tot het op 18 april misloopt en de K-kerk gedeeltelijk in vlammen op gaat.
Grootveld is bepaald geen onbekende op het plein. Jarenlang (tot 1959) was hij de de vaste glazenwasser van het Hirschgebouw. In 1955 baarde hij al opzien door in een zotte uitdossing op een zelfgebouwd vlotje over de Singelgracht langs het plein te dobberen. Najaar 1962 vindt hij onderdak in het bouwvallig pandje Lange Leidsedwarsstraat 158. Daar woont dan al zijn kompaan Bart Huges, de semi-arts die enkele jaren later in januari 1965 een gaatje in zijn hoofd zal boren om constant high te zijn. Ze noemen hun huis Hotel Little Lexington, naar een Amerikaanse afkickkliniek. Drugs in alle soorten en maten behoren tot de verlokkingen waar de ontluikende scene van hipsters rond het Leidseplein zich aan overgeeft. Maar bezit van drugs wordt streng vervolgd en menigeen belandt wekenlang in het gevang. De kleinste kruimel is al genoeg voor de politie.
Ethersnuiver
Simon Vinkenoog kan erover meepraten. Hij en mensen als Ramses Shaffy, de jonge componist/acteur Hans van Sweeden en actrice Loes Hamel behoren tot de vaste kring van het plein. In het eerste nummer van het jongerenblad Twen (later Taboe), dat begin 1961 verschijnt, beschrijft hij de drugsscene onder de kop 'Barbaren van het Leidseplein'. Niet eerder is zo openlijk over het drugsgebruik geschreven. "Als er wat wordt gerookt, van mond tot mond, een innig ceremonieel, praten we aan de lopende band, woorden tuimelen te voorschijn, we gebaren en gesticuleren, lachen voor iedereen onhoorbaar behalve voor ons zelf, we luisteren intens, de wereld is één groot oor, geniaal zijn onze woordspelingen – de rest van de wereld is een afknapper, maar we kunnen erom lachen; wij zijn uitverkoren en ingewijde barbaren."
De adverteerders van het blad zijn minder te spreken over zoveel openheid en voor het goed en wel van de grond is gekomen, is het blad na vier nummers al weer ter ziele. Er zal in de de jaren die volgen nog het nodige overhoop gehaald worden voordat Nederland er wél tegen kan.
De barbaren van het Leidseplein beperken zich niet tot de inname van het relatief onschuldige marihuana. Er wordt onder andere in Little Lexington naar hartenlust geëxperimenteerd met 'de middelen'. Maar die zijn bepaald nog niet op elke straathoek te krijgen. Met vervalste recepten worden daarom bij apothekers allerlei medicamenten buitgemaakt en op hun verdovende werking getest. Dat gaat ook wel eens fout. De aan drugsgebruik gerelateerde zelfmoord van Hans van Sweeden in 1963 maakt op alle betrokkenen grote indruk.
Enkele jonge Pleiners lopen in januari 1961 tegen de lamp na een impulsieve nachtelijke inbraak in de apotheek in de Van Baerlestraat. (Vinkenoogs Hoogseizoen opent ermee.) Een van hen is kunstenaar Gerrit Lakmaaker (1939-1995), de beste improviserende danser van de Lucky Star. Als hij na een aantal maanden cel weer vrijkomt, beperkt hij zich tot een drug die wél overal te koop is: ether. Hij loopt altijd rond met een flesje in de hand en een zakdoek aan zijn neus en staat in de scene al snel bekend als Gerrit de Ethersnuiver. Zijn danskunsten bloeien op.
Wegbereiders
De jongeren die rond 1960 het Leidseplein bevolken, zijn in allerlei opzichten de wegbereiders van de onstuimige ontwikkelingen die Amsterdam vanaf 1965 overspoelen, te beginnen met Provo. De stad groeit in luttele jaren uit tot een belangrijke hippiemetropool, waar de jeugd uit de hele westerse wereld op afkomt. In maart 1968 krijgen de "uit evenwicht geslagen kinderen" van weleer een waardig eigen onderkomen: het door de gemeente gesubsidieerde jongerencentrum Paradiso. Twee jaar later gevolgd door De Melkweg.