Vanwege de afstand vindt dit interview plaats via een videoverbinding. Judith zit in haar werkkamer in Seattle, voor een goedgevulde boekenkast. Ingebonden jaargangen van Ons Amsterdam ontbreken (‘die banden kun je hier niet krijgen’), maar de planken buigen door onder lijvige werken over de geschiedenis van de stad. Vooral de Tweede Wereldoorlog is goed vertegenwoordigd, met titels als Atlas van een bezette stad, Amsterdam in oorlog en De jodenvervolging in foto’s.

Van Praag: ‘Die boeken heeft mijn onlangs overleden vriend Harry de Winter voor mij meegenomen. In 2019 maakte hij een autotocht door de Verenigde Staten. De reis ging van start in Seattle, en hij vroeg of ik nog iets nodig had uit Nederland. Toen heb ik deze titels genoemd. Die boeken zijn waanzinnig zwaar natuurlijk. Harry mopperde wel: “Ik dacht dat je om een zak drop zou vragen, of een stuk kaas!” Hij heeft er ontzettend mee lopen zeulen.’

Waar komt die belangstelling voor de Amsterdamse geschiedenis vandaan?
‘Die heb ik van huis uit meegekregen. Mijn ouders zijn allebei echte Amsterdammers. Mijn vader Jaap werd in 1898 geboren in een Joods gezin van diamantslijpers. In de crisisjaren begon hij een klein farmaceutisch bedrijf waarmee hij zogenaamde “wondermiddelen” op de markt bracht. Hij had een medicijn tegen de griep, Antiflu, en een speciale zeep om glazen mee schoon te maken. De oorlog veranderde natuurlijk alles. Aanvankelijk mocht Jaap bij zijn tweede niet-Joodse vrouw blijven, maar in 1943 moest hij toch onderduiken. In augustus 1944 werd hij verraden en naar Westerbork gedeporteerd.’

‘Na de oorlog wilde Jaap opnieuw beginnen. Hij trouwde met mijn moeder, die twintig jaar jonger was, en ging in Zandvoort wonen. Dat bleek voor hem een onverdraaglijke plek. In Zandvoort waren relatief veel mensen pro-Duits geweest. Mijn vader had in Westerbork gezeten, in de strafbarak. Zijn moeder en haar tweede man, zijn zus Beppie en haar gezin waren in Auschwitz vermoord. En nu was zijn bovenbuurman een NSB’er. Daar kon hij niet tegen.’

‘Een jaar na mijn geboorte keerden mijn ouders terug naar Amsterdam, maar mijn vader heeft zich hier nooit meer thuis gevoeld. Hij kon niet tegen de leegte van de mensen die niet terug waren gekomen. De stad die hij kende was helemaal verdwenen. Toen ik zeven was, zijn we naar het hoge noorden verhuisd. Vanaf dat moment sprak Jaap vaak over het Joodse Amsterdam waarin hij was opgegroeid, over matzeballensoep en de sfeer die zo goed beschreven wordt in de boeken van Meyer Sluyser. Zijn verhalen wekten mijn interesse in geschiedenis. Dankzij mijn vader voel ik me een echte Amsterdammer.’

Wanneer bent u abonnee geworden?
‘Dat was in 1977. Ik was begin twintig, had in Los Angeles, Straatsburg en Utrecht gewoond, en keerde nu weer terug naar Amsterdam. Het voelde voor mij als thuiskomen. Via via vond ik een kamer in de Sint Olofspoort en later een etage in de Warmoesstraat, recht tegenover het politiebureau. Vanuit de voorkamer keek ik zo naar binnen bij de vergaderzaal van de rechercheurs. Zij deden net of ze mij niet zagen en ik deed of ik hen niet zag, maar op straat groetten we elkaar altijd. Toen mijn kleine rode autootje werd weggesleept ben ik nog een keer kwaad verhaal gaan halen. Ik had hem heel snel weer terug.’

‘In die tijd kreeg ik van mijn tante Fie een abonnement op Ons Amsterdam cadeau. Ik woonde nu in het alleroudste stukje van de stad. De geschiedenis zag je terug in mijn flat: de vloer was gemaakt van opvallend ongelijke planken. Sommige waren lang, andere kort, smal of juist heel breed… Volgens een privé-onderzoekje van Peter Paul de Baar, toen hoofdredacteur van Ons Amsterdam, was het hout afkomstig van een gesloopt schip. Er zouden Chinese matrozen in mijn huis hebben gewoond.’

Sindsdien bent u altijd abonnee geweest?
‘Ja. De tijdschriften laat ik opsturen naar de VS. Ons Amsterdam was voor mij lange tijd zowel een heimweetrigger als heimweebestrijding. Voordat het internet bestond, zat ik elke maand te wachten op de post. De nieuwe Ons Amsterdam las ik meteen. Soms zat ik dan echt te huilen op de bank. Dan bleek er weer iemand overleden zonder dat ik dat had geweten, of er stond een artikel in over een van mijn oude buurten.’

‘Overigens hield ik Ons Amsterdam niet voor mezelf. Mijn psychiater in Seattle komt stomtoevallig ook uit Amsterdam, en als ik hem zag, nam ik altijd twee tijdschriften voor hem mee. Het is heel apart om in de VS iemand te vinden die zo goed begrijpt waar je vandaan komt. We kwamen er zelfs achter dat hij jarenlang dagelijks langs mijn ouderlijk huis aan de Lijnbaansgracht is gelopen; hij zat op het Barlaeus en ik woonde daar tegenover. Misschien heb ik hem als klein meisje vanuit het raam wel voorbij zien komen.’

‘Toen mijn psychiater met pensioen ging heb ik nog gezegd: “Kunnen we het niet zo regelen dat ik je af en toe blijf zien, om je Ons Amsterdam te geven?” Maar hij dacht dat zijn vrouw dat niet leuk zou vinden. Dus nu moet hij het zonder Ons Amsterdam stellen. Dat vind ik wel sneu voor hem.’

Wat mist u aan Amsterdam?
‘De cafés. In Amsterdam had ik er één voor elk moment van de dag. ’s Ochtends koffie bij Hoppe, waar altijd dezelfde mensen zaten. Johannes van Dam kwam er dagelijks een tosti eten. Zelf was ik eigenlijk geen Hoppe-type, maar voor koffie kwam ik er graag. Theetijd bij Café de Zwart. Frascati was mijn stamkroeg, voor de avond. Van daaruit kon je dan door naar De Palm, of naar Schiller op het Rembrandtplein. Cappuccino dronk je ’s zomers bij Truus, de Italiaanse ijssalon op de Kloveniersburgwal. Die zaak heette trouwens anders; Truus was de vrouw van de eigenaar. Zij maakte de beste cappuccino, iets wat destijds in Nederland nog nauwelijks bestond. Ik zou niet meer weten wat de naam van die ijssalon was. Wij zeiden altijd gewoon: “Ik zie je bij Truus!”.’

Behalve van het uitgaansleven, houd ik ook van Amsterdam als het juist stil is. Vier uur ’s ochtends is een prachtig tijdstip. Wanneer de nachtbrakers eindelijk naar huis zijn en de stad langzaam wakker wordt. Ik mag dan graag een beetje rondfietsen, of naar het IJ, om de zon op te zien komen. Als ik nu in Amsterdam kom, ben ik vanwege de jetlag vaak vroeg wakker. Nog steeds ga ik dan graag de stad in. Als je met volle maan op je fiets over de grachtengordel sjeest; dat is Amsterdam op haar mooist.’