Acteur of politicus: de weg van Hans van Mierlo

Verlangen naar een ander leven

Het is een iconisch beeld geworden voor de vernieuwing van de politiek in de jaren zestig van de vorige eeuw: de verkiezingsspot van D’66 voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1967.
Bedacht door reclamedeskundige Martin Veltman, uitgevoerd door regisseur Leen Timp en cameraman Wim van der Linden. Ze besloten lijsttrekker Hans van Mierlo te volgen van zijn huis aan de Herengracht tot studio Vitus in Bussum, waar hij voor de tv-camera’s een praatje houdt.  

 

Tekst: Harry Hosman

Ons Amsterdam november/december 2015

Op de dag van de opname motregent het. Op aanraden van regisseur Timp schiet de lijsttrekker een regenjas aan. Even later loopt een tikje slordige, morsige geklede Van Mierlo over de gracht. Hij stapt in een Volvo, type katterug. Cameraman Van der Linden filmt vanaf de schouder Van Mierlo, die naast de bestuurder zit. Als een scène uit een film van de Nouvelle Vague, zoals A bout de souffle van Godard. Over de losjes gedraaide beelden klinkt his masters voice:

“Ik weet nog goed hoe het allemaal begon.
Het was 30 april van het vorig jaar,
Nederland had een vrije dag.
Ergens in Amsterdam waren we met z’n elven bijeen:
Visser en Baehr en Gruijters,
vrienden en vrienden van die vrienden.

 

In een feestelijke stemming waren we niet,
hoewel die dag daarvoor is aangewezen.
We waren integendeel nogal somber.
We waren ongerust.
Over de politieke situatie in ons land,
over de verwarring en de ondoorzichtigheid,
over de tanende invloed van de kiezers,
over de ontoereikendheid van de verouderde politieke spelregels,
over de onbeweeglijkheid en de verstarring van het partijenstelsel,
over altijd maar weer hetzelfde gezeur
en hetzelfde geharrewar in de regering en de Tweede Kamer.
We wilden er zo graag wat aan doen maar we wisten niet hoe.

 

Toch hebben we iets gedaan.
We hebben meer mensen om ons heen verzameld.
En niet alleen uit Amsterdam,
maar uit alle windstreken van ons land.
En op een dag waren we met zevenendertig.
En die zevenendertig hebben zich met een Appèl gericht tot de vele Nederlanders die net als wij ongerust waren
Een Appèl met een plan,
een plan voor een nieuwe, vitale democratie.
Ja, D’66 hebben we opgericht,
Democraten ’66.
Vraag niet hoe en met welke zorgen,
en hoe vlug het moest omdat er weer een kabinet struikelde
en de verkiezingen vervroegd werden,
en hoe we alleen vurig bleven geloven in ons plan.
Tja, ons plan,
ons plan voor een nieuw kiesstelsel,
ons plan voor vernieuwing en verjonging,
voor doorbreking van het oude, vastgeroeste partijpatroon.
Ik moet proberen het goed te vertellen.’     

 


Het spotje slaat in als een bom. Vooral de nieuwe politieke leider maakt de tongen los. Commentatoren trekken vergelijkingen met Kennedy. Wat een stem, wat een naturel, wat houdt de camera van hem! Dat in de kersverse politiek leider een acteur doorschemert is ook Roelof Kiers opgevallen. Hij portretteert Van Mierlo in de aanloop naar de verkiezingen voor de AVRO. Eerste vraag: “Meneer Van Mierlo, u ziet er meer uit als een vertwijfelde Hamlet dan als een politiek leider.”
Met zeven zetels belandt hij in de Tweede Kamer in 1967. Zijn politieke kostje is gekocht, de rest is geschiedenis. Maar het scheelde een haartje of zijn naam had niet geklonken in de gangen van het Kamergebouw maar was van de gevel van Tuschinski en vele andere bioscopen gespat.  

“Ik weet nog goed hoe het allemaal begon.”
De tweede helft van de jaren zestig verkleurde niet alleen het politieke landschap. Ook in de nog piepjonge Nederlandse film borrelt het. Studenten van de kersverse Filmacademie in de Oude Hoogstraat laten hun gezicht zien, het net opgerichte Productiefonds deelt de eerste subsidies uit. Met Nikolai van der Heyde, Pim de la Parra en Wim Verstappen lijkt de Hollandse Nouvelle Vague een kwestie van tijd.
Ook Frans Weisz is zo’n jonge Turk. Met zijn Boekenweekfilm Een zondag op het eiland van de Grande Jatte wint hij meteen de Staatsprijs Filmkunst 1965. In een van de scènes begluurt een glazenwasser een naakte vrouw die op bed ligt. De vrouw wordt gespeeld door Jannetje Mol, echtgenote van Hans Gruijters, in die dagen VVD-raadslid in Amsterdam, chef van de Buitenlandredactie van het Algemeen Handelsblad en eigenaar van onder meer de Bamboebar in de Lange Leidsekruisstraat 64-66. Een van de cafés van waaruit filmer/producent Jan Vrijman en schrijver/dichter Remco Campert, vrienden van Weisz, de stad afstropen. Weisz: “Hans Gruijters kwam uit Brabant. Dat was zo’n man die dingen deed waarvan je niet begreep waarom hij ze deed. Tegenstrijdige dingen. In de politiek èn een café drijven. Maar het klopte wel met de tijd. De oorlog was nog niet zo ver weg dat je het je niet meer herinnerde. Met andere woorden: grijp wat je grijpen kan.”
Het succes van de Boekenweekfilm smaakt naar meer. Met Campert werkt Weisz aan een scenario naar diens Het leven is vurrukkelluk. Te duur, roept producent Paul Kijzer. Het duo zit niet bij de pakken neer, begint voor producent Jan Vrijman aan een scenario getiteld Het gangstermeisje. Ze raken verstrikt in de scènes en halen er, op voorspraak van producent Rob du Mée, Jan Blokker bij, filmredacteur van het Algemeen Handelsblad, fan van de nieuwe golf filmmakers en met ervaring als scriptschrijver (Fanfare, Makkers staakt uw wild geraas).   
Het gangstermeisje moet een Antonioni-achtige film worden, over de jonge schrijver Wessel Franken die succes oogst met zijn boek Het gangstermeisje. Een bevriend regisseur vraagt hem het boek te bewerken tot filmscenario. Maar tussen scenarioschrijver en regisseur ontstaat verschil van mening over de hoofdrol en voornaamste actrice. Zijn huwelijk hangt als een molensteen om zijn nek en de schrijver besluit naar Menton te vertrekken om daar in een villa van vrienden het scenario te voltooien. Als eindelijk in Rome de opnamen beginnen, is ook de huwelijkscrisis voorbij.
In een van de versies van het scenario (gedateerd 24 januari 1965, collectie EYE) wordt schrijver Wessel Franken omschreven: “Hij is het prototype van de 20e eeuwse held, een man die gevangen wordt in zijn eigen karakter, in zijn eigen denken en die bovendien geen steun krijgt van de mensen om zich heen.”
Coscenarioschrijver Jan Blokker scherpt het profiel in een brief aan zijn medescenaristen van 28 januari 1965 nog wat aan: “Wessel Franken is, ondanks zijn succes als auteur en ondanks een zeker sociaal houvast-in-het-leven, vervuld van onzekerheid, onvrede en onbehagen. Die gevoelens gelden de stad waar hij woont: Amsterdam, een dierbare, grijze, stokoude stad die herinneringen heeft, maar geen leven. Ze geldt niet minder z’n huwelijk – z’n kind dat klein is, en nog geen bestaan van zichzelf heeft; z’n vrouw met wie hij, nog niet zo erg lang geleden, stellig gelukkig is geweest – maar met een soort geluk dat op een dag niet zozeer ophoudt te bestaan dan wel ophoudt te groeien. De gevoelens van Wessel Franken gelden tenslotte z’n schrijversschap, z’n creativiteit, z’n succes als auteur van een veelgelezen roman. De dingen om hem heen zijn, kortom, tot stilstand gekomen. Hij leeft op brak water.”
Ook producent Jan Vrijman laat zijn licht schijnen over de hoofdpersoon. Alsof hij van Mierlo in het achterhoofd heeft, schrijft hij: “Wessel F. is een vrij lange, blonde man van tussen de 35 en 40 jaar, met eerder een Noords dan een Latijns uiterlijk; hij is vrij terughoudend, introvert, kan goed luisteren naar anderen, maar niet iemand die over zich laat lopen; als het hem niet zint gaat hij zijn eigen gang, maakt hij een einde aan een gesprek, doet geen moeite om in de smaak te vallen, dringt zich niet op. Hij is modieus, maar gereserveerd, en hij heeft een charme, een presence, een persoonlijkheid die steeds en in elk gezelschap nadrukkelijk aanwezig is.”
Voor de hoofdrol van Wessel Franken benadert Weisz de in Liechenstein woonachtige Oskar Werner, de held van Jules et Jim (1962) van Truffaut. Maar Werner is hard en duidelijk in een brief aan Weisz: hij houdt er niet van kunstenaars te spelen.    
Dan belt Blokker met Weisz: “Ik heb Wessel Franken voor je gevonden. Mijn collega op de krant Hans van Mierlo. Kom dan en dan naar café Scheltema, dan kun je hem ontmoeten.”  
Café Scheltema aan de Nieuwezijds Voorburgwal, dan de Fleetstreet van Amsterdam, vanwege de aanwezigheid van vele krantenredacties, is in de jaren vijftig en zestig uitgegroeid tot ideaal trefpunt voor kunstenaars en intellectuelen. Aan een van de tafeltjes zweren Gruijters en Van Mierlo regelmatig samen. Bekokstoven ze plannen die politieke partijen moeten doen huiveren, een einde moeten maken aan het in hun ogen benauwde klimaat. Van Mierlo later: “Het was een erg ongebonden en vrijzinnige en ontzettend vermakelijke periode.”
Weisz kent het café ook. Jarenlang maakte hij er als leerling zijn huiswerk. “De ouders van Peter Baehr, een van de oprichters van D’66, waren mijn voogd en voogdes. Mijn moeder werkte voor het bedrijf van Felix Baehr. Ze kochten dingen uit de Burda en andere buitenlandse modetijdschriften en mijn moeder vertaalde dat dan voor de Libelle of Margriet. Intussen maakte ik mijn huiswerk in Scheltema.”
Op het afgesproken tijdstip komt Blokker binnen bij Scheltema met zijn collega Hans van Mierlo. Hij werkt vanaf 1960 bij de krant, aanvankelijk als redacteur Binnenland, later als hoofd van de redactie van de Opinipagina. In het voorwoord van de bundel Hans van Mierlo. Een krankzinnig avontuur. Politieke, culturele en literaire beschouwingen schrijft mede samensteller Lennart van der Meulen dat er van zijn werk als journalist bij het Handelsblad weinig tot niets is terug te vinden. In het portret Hans van Mierlo. Wat ik nog steeds te schrijven droom (regie Hans Fels en Edmond Hofland, VPRO 2006) mijmert Van Mierlo dat hij in die jaren “absoluut niet wist wat ik met mijn leven wilde doen. En dat is een heel geschikte houding om tot de journalistiek te komen.”
Weisz: ”Ik zag Hans en dacht: hij is Wessel Franken, zo ziet een schrijver eruit. Het was als een blind date die meteen raak is. Hij had de charme, het gemak, de glimlach die de rol vroeg. Mijn enige talent is dat ik gewoon kan casten.” (lacht)
Van Mierlo is journalist, maar hij heeft heel wat banden met theater. “Het decor van m’n jeugdherinneringen staat voor een deel op het toneel”, zegt hij in 1991 bij de opening van het Internationaal Theaterschool Festival in Amsterdam. “De toneelschool heb ik net niet gedurfd en toen ik Woyzeck en Leonce op ëén avond speelde, ontdekte ik voor het eerst mijn beheerste gespletenheid.”
De rol in de eerste lange speelfilm van Frans Weisz lijkt een godsgeschenk. Proefopnamen volgen. In het archief van producent Jan Vrijman (collectie EYE) bevindt zich een getypte lijst met Directe medewerkers aan de film Het gangstermeisje. Helemaal onderaan is met een pen een naam toegevoegd: “de heer Mr. H.A.F.M.O van Mierlo, Herengracht 26, Amsterdam.”
Maar dan begint Weisz te twijfelen. Weisz: “Ik had ook op de filmschool in Italië gezeten, leefde nog met het idee dat je helemaal geen acteur hoefde te zijn om een personage te kunnen spelen. De films van het neorealisme, zoals Fietsendieven en Umberto D, dat zat nog volop in mij. Films met amateurspelers. Maar andere rollen in Het gangstermeisje waren voor Gian Maria Volonté, Walter Kous, Joop van Hulsen, allemaal acteurs. En ineens dacht ik: hoe gaat Hans dit doen? Ik dacht: ik moet ook voor Wessel Franken een acteur vragen.“
Weisz besluit de rol van schrijver Wessel Franken te geven aan de Italiaanse acteur Paolo Graziosi, met wie hij eerder samenwerkte bij zijn korte Italiaanse films Helden in een schommelstoel en Ping, pong e poi.  
Jan Vrijman in Het Parool van 31 augustus 1996. “Van Mierlo werd nu gecast als de broer van de hoofdpersoon, een verhouding als Marlon Brando en Rod Steiger in On the waterfront. Er moest dus een begrafenisscène komen met een dramatisch gesprek op de achterbank van een auto.”
Op 6 januari 1965 schrijft Weisz in het dagboek dat hij bijhoudt van Het gangstermeisje: "In Den Haag woont hij een begrafenis bij (van zijn vader?) en heeft op de terugweg, zittend in de snel rijdende lange ‘amerikanen’ (als in gangsterfilms), die geblindeerd zijn, een gesprek met zijn oudere broer, een degelijke vertegenwoordiger bij een grote firma, waarmee hij sinds jaren geen contact meer mee heeft gehad en waar hij nu tevergeefs iets uit zijn verleden mee wil bepraten. Ze zouden het over de vader kunnen hebben, of misschien zou het gesprek wel na afloop van de begrafenis met zijn vader kunnen zijn (dat de moeder is gestorven)."
De scène met Graziosi en Van Mierlo wordt gefilmd op 26 februari 1966, noteert producent Jan Vrijman. Locatie: de Nieuwzijds Voorburgwal bij de postzegelmarkt, op een steenworp van het gebouw van het Algemeen Handelsblad en Scheltema. Vrijman noteert: “de scene slaagde schitterend”. Setfotograaf Eddy Posthuma de Boer laat Van Mierlo poseren op de achterbank van de geblindeerde begrafenisauto. Paulo Graziosi houdt de deur voor hem open. Eddy Posthuma de Boer: “Ik heb vijf, zes foto’s gemaakt van het moment. Dit is de beste.”
We laten Weisz de setfoto van Van Mierlo zien, die hij nooit heeft gezien: “Hans was 35 in 1966. Maar als ik nu de foto van Eddy zie, dat is gewoon een jongen. Iemand die verlangt naar een nieuwe carrière of ander leven. Desnoods bij de film, die in 1965 in ons land weinig voorstelde.“
Na een eerste vertoning van Het gangstermeisje in de Cinetone-studio’s blijken de aanwezigen het over een ding eens: de film is te lang. De scène met Van Mierlo belandt op de vloer van de montagekamer. Weisz: “Dat betreur ik nog het meest, dat de scène met Hans van Mierlo eruit is gegaan. Wat me werkelijk is bijgebleven is het shot van die twee, Paolo en Hans, op de achterbank van de auto. Ik weet niet meer de tekst die Hans moest uitspreken.”
Het enige zichtbare dat herinnert aan Van Mierlo’s rol in Het gangstermeisje is de foto van Eddy Posthuma de Boer. Van de bewuste scène is niets terug gevonden. Tot nu toe. In het portret Wat ik nog steeds te schrijven droom zegt Van Mierlo zelf over zijn gesneefde acteursloopbaan: “Ik ben bang dat ik niet genoeg talent had om een echte goede acteur te worden. Daarom heb ik het niet gedaan.”

Op 30 april 1966 loopt Hans van Mierlo om kwart voor elf in de ochtend op de Dam. Hij komt van de Herengracht, is op weg naar Krasnapolsky. Hij passeert de plek waar hij precies twee maanden ervoor de scène uit Het gangstermeisje heeft gedraaid. In de Prins Bernhard zaal van Krasnapolsky zitten twaalf mensen bijeen als Van Mierlo binnenkomt.
Hij kent er drie: Hans Gruijters, Peter Baehr en Erik Visser, redacteur Buitenland bij Het Parool. Het begin van “een krankzinnig avontuur”, waarin het onder meer draaide om “de democratisering van de samenleving” en “de vernieuwing van het partijwezen.”
Bij de opening van het theaterfestival in 1991 zei hij: “In het beroep dat ik wél kreeg, besef ik de magie van het woord en ervaar ik iedere dag de les van de Oude Grieken dat drama het enige effectieve middel tot overdracht van kennis is. En tenslotte gaat politiek altijd over macht, en theater bijna altijd.”  
Weisz, die later furore maakte met onder meer De inbreker, Charlotte, Leedvermaak en Bij nader inzien: “Ik heb echt het idee dat als Hans mee was gegaan naar Menton om daar als Wessel Franken rond te lopen, dan hadden ze een heel andere lijstaanvoerder moeten kiezen. Ik heb het er nooit meer met Hans over gehad. Hans is gewoon letterlijk bij zijn nekvel gepakt door Gruijters en consorten en is gewoon geparachuteerd in een totaal nieuwe oorlog. Dat was D’66. Ik bedoel: verlost van Het gangstermeisje kwam hij terecht in D’66. Tot zijn laatste snik, zou ik bijna zeggen, zei Hans tegen me: ‘Als je me wel had genomen, dan zou mijn leven heel anders zijn geworden. Altijd een grote fout geweest.’Dat was onze running gag. En dan zei ik, ook als running gag: ‘Dankzij mij is D’66 opgericht’.”

Delen:

Dossiers:
Amsterdammers Politiek
Editie:
December November
Jaargang:
2015 67
Rubriek:
Verhaal
Tijdperk:
1950-2000