250 jaar hotel Stad Elberfeld

Deutsches Treffpunkt

Logementen, herbergen en hotels – ze komen en ze gaan in een stad als Amsterdam. Duizenden in de loop der eeuwen. In de Bethaniënstraat zat meer dan 250 jaar het hotel Stad Elberfeld. Ooit befaamd, nu vergeten. Duitse (handels)reizigers van diverse pluimage kwamen er, en heel veel (pseudo-)doctoren met wondermiddelen.

De Gekroonde Stad Elberfeld, Stadt Elberfeld, Ville d’Elberveldt: de naam van het oude hotel Stad Elberfeld in de Bethaniënstraat werd in de loop der tijd verschillend geschreven. Het ontstaan van het logement gaat in ieder geval terug tot de vroege 18de eeuw. “Een huys en erve, uitkoomende op de Oudezijds Achterburgwal, staande en gelegen in de Petaniestraat aan de zuidzyde tussen de Oudezijds Achterburgwal en de Petaniedwarsstraat, zijnde het vierde huys alwaar de Stad Elberfeld uithangt”, zo staat het pand in de akte beschreven bij de verkoop door de erven van de in 1711 overleden schepen Benjamin Poulle op 21 april 1744 aan de arts* Benjamin Seignette. Het bord met het wapen van Elberfeld maakt het aannemelijk dat de eerste logementhouder afkomstig was uit dit stadje vlak bij Wuppertal in Noordrijn-Westfalen. 

Het pand wisselde meerdere malen van eigenaar. In 1808 komen we de naam tegen van de Orangistische advocaat en politicus Gijsbert Karel van Hogendorp (enkele jaren later medeopsteller van de Grondwet). Hij verkocht “het vermaarde Logement De Stad Elberfeld, voorzien van een spatieuse Zijkamer, groote Zaal, mitsgaders diverse Logeer-Kamers, open Plaats en verdere Commoditeiten &c.” voor ƒ 6.000,- aan Christian Weibel, de hotelbeheerder. Weibel had al in 1801 bekendgemaakt dat hij allerlei verbeteringen had aangebracht en dat men er nu “Fransche, Engelsche en Hoog- en Nederduitsche Talen” sprak. 

Stad Elberfeld had een goede naam, want in het Algemeen Adresboek der Stad Amsterdamvan 1821 behoort het tot de ‘Voornaamste Logementen’. Er werden ook vergaderingen en makelaarsspreekuren belegd, en er waren frivolere activiteiten, zoals een vogelbeurs in 1775 waar “geleerde goudvinken, fluitende allerhande Deuntjes, extra ordinair mooy” voor “een civiele prys” te koop werden aangeboden. Met andere betere hotels in de stad – de Grote Doelen (Singel), De Star (Nes), het Engelsch en Amerikaansch Hôtel: de Tweede Bijbel (Warmoesstraat) en het Wapen van Londen (Warmoesstraat) – begon Stad Elberfeld in 1843 een omnibusdienst om reizigers “franco naar en van hunne Logementen op alle de Spoortreinen te doen vervoeren”. 

 

Breukbanden

Pieter Gerardus Witsen Geysbeek (1774-1833) had in 1807 in de gids Tableau d’Amsterdam ou Guide des Étrangers dans cette Villehet hotel “la ville d’Elberveldt” aangeraden voor Franstalige bezoekers. Het merendeel van de buitenlandse bezoekers kwam echter uit Duitsland. De Opregte Herlemsche courantvermeldde het hotel zo vroeg als 16 november 1769 in een oproep van een ongeruste Duitse vader, die zijn zoon Johann Georg Oberhäufer vraagt om zich in Stad Elberfeld te melden, omdat hij al vijf jaar van huis – “Hisingen in ’t Anspacher Land” – weg was. (Usingen boven Frankfurt, vermoedelijk.)Vader Oberhäufer verbleef wellicht in het logement omdat het juist bij veel Duitsers bekend was. Zo logeerden er in september de “Koninkl. Beijersche Regent Secretaris C.A. von Weber” en “de heeren Montz, Fleischer en Carl Kiesel, doctoren in de philosophie”.

Duitse handelsreizigers en artsen verbleven er vaak weken achtereen. In krantenadvertenties nodigden zij hun klanten/patiënten uit naar het hotel. C. Öchsle – “Essayeur en Mechanicus uit Pforzheim” – adverteerde in het Algemeen Handelsbladin september 1834 met toestellen waarmee edelsmeden “met veel gemak in een half uur een Goudproef op 2-duizendste na naauwkeurig” konden doen. En de “Geconcessioneerde Breukbanden-Fabrikant” Herr Röttgen uit Siegburg (Keulen) benadrukte de heilzame uitwerking van zijn breukbanden, “door Attesten van Geneeskundigen en vele opentlijke dankbetuigingen in geheel Duitschland overvloedig erkend”.

Op 18 juni 1849 verhuisde eigenaar Ignatius Bernardus Huvett de hoofdingang naar Oudezijds Achterburgwal 50 (huidige nummer 141), dat nu weliswaar smaller was, maar diep doorliep en meer verdiepingen telde. Vanaf dat moment kwam Hotel Stad Elberfeld nog meer in trek bij Duitse doctoren en handelsreizigers. De artsen trokken het meeste publiek, waarbij de breukband voor Amsterdammers blijkbaar een hoogstnoodzakelijk medisch attribuut leek: na Röttgen was het in 1856 ene Herr Doktor Thevissen, die de “genezing der Breuken” verzekerde dankzij de door hem uitgevonden breukbanden. Enige zelfophemeling in zijn advertenties in het Algemeen Dagbladwas hem niet vreemd: “Het aantal genezingen is zoo groot, dat er in Holland bijna geen plaats bestaat, waarin niet personen kunnen worden aangewezen, die radicaal hersteld zijn, en geene Breukbanden meer dragen.”

 

Fer Bravais

De gebroeders Germann uit Brunswijk brachten hun “Goedkoope Stroohoeden” aan de vrouw. Ene Frau Anna Weigel gaf cursussen op kamer 36, waar zij de geheimen prijsgaf van het “Brillant Glimmend Strijken”, de effectenhandelaar Hermann Fischer zocht in 1884 vanuit Stad Elberfeld “Soliede en Vlijtige Agenten” voor de verkoop van “Premie- en Staatsloten”. In december 1903 adverteerde Dr. Richard, “Hair-Ristorer” uit de Rue Lafayette, Parijs, voor het middel Fer Bravais, dat behalve bloedarmoede vooral de “Ziekte van een Huidzenuw-stam middels een Eigene Speciaalbehandeling” bestreed. Hij bracht uit Hamburg ook nog het middel Weisse mee, “Specialiteit voor Haarziekten, niet alleen tegen baarduitslag, maar ook geen grijze haren meer!” 

Dan was er nog Herr Doktor L.M. Barfuss uit Berlijn, bij wie “Hardhoorenden” een gewillig oor vonden voor zijn “Zelfbehandelings-apparaat tegen Oorziekten van verschillenden aard”. Ook showde de Berlijnse modeontwerper Kurt Klimpel de nieuwste modellen damesmantels, gevolgd door een “Berliner fabrikant”, die op Kamer 5 voor ƒ 17,50 “Modelvossen in alle kleuren” en “Wiener Chique Bontmantels” probeerde te slijten. Een van de weinige Nederlandse handelaren was de Arnhemmer Richard Deumer, die er “de beste en doelmatigste Gepatenteerde Dubbele Naai-Machines” van Daniel Foxwell uit Manchester demonstreerde.

Het ging goed met het hotel. Zo goed dat op 1 oktober 1898 een naamloze vennootschap werd opgericht onder de naam Maatschappij tot Exploitatie van het Hôtel Stadt Elberfeld. In 1905 werd bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een verzoekschrift ingediend om een “vergunning tot sterken drank in het klein”, met de toevoeging “uitsluitend aan logeergasten”. Eind jaren twintig adverteerde het hotel met arrangementen voor de Kerst- en Nieuwjaarsdagen, waarbij nadrukkelijk werd vermeld dat alle kamers beschikten over stromend warm en koud water en dat men kon genieten van de centrale verwarming en de uitstekende keuken, tegen matige prijzen.

 

Evangelisten

Maar in de jaren dertig liep het aantal Duitse gasten drastisch terug. Er kwam andere klandizie in het hotel, zoals in 1934 de Maranatha Bijbelschool, die bijbelcursussen organiseerde. De organisatie was opgericht door de in Letland geboren en fel anti-Russische dominee William Fetler (1883-1957), met de bedoeling het christelijke geloof te verbreiden onder de Russen. Op Oudezijds Achterburgwal 141 was een “bijzondere afdeeling voor Evangelisch Russische studenten” en voor “Ned. leerlingen die Russisch willen leeren”. 

Fetlers volgelingen noemden voor het gemak het hele pand het Maranatha Huis. Op het naambordje naast de deur stonden nu ook organisaties vermeld als het Russisch Zendingsgenootschap, het Russisch Hulpcomité en de redactie en administratie van De Russische Zendingsvriend. De fanatieke religieuze beweging riep de nodige weerstand op. In september 1934 schilderden leden van de Vereniging van Vrienden van de Sovjet-Unie in het Russisch een leus op de straat voor nummer 141. De consternatie bij de zendelingen binnen was groot. Ze wisten niet hoe snel ze met water en bezems hun straatje moesten schoonvegen. 

In september 1935 verscheen de laatste aankondiging voor een evangelisatiecampagne van de Nederlandsche Volkszending (die nauwe banden had met Fetler) in het Maranatha Huis. Op 1 november 1937 werd het hotel weer onder de oude naam heropend. De bijbels en de gebedenboeken maakten plaats voor de kanaries van de door de vereniging De Kanarievogel I georganiseerde tentoonstelling annex wedstrijd.

Na de inval in mei 1940 betrokken Duitse militairen het hotel. Vanuit Stad Elberfeld werden de razzia’s in de directe omgeving gehouden. Rudolph Luppens Propping, leider van de fascistische organisatie NSNAP (Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiderspartij) ‘Oord Amsterdam’ was vanaf 1 april 1939 een der bewoners en bleef dat tot september 1944, toen hij spoorloos verdween. Hij maakte er op 8 juni 1944 zijn verloving bekend met Magdalena F. Ranshuysen. 

 

Industriegebouw

Na de bevrijding namen de Canadezen hun intrek in het hotel, van waaruit zij hulp aan de bewoners van de binnenstad trachtten te geven. Een van de grote problemen was de opvang van de Joodse overlevenden die berooid uit Duitsland terugkeerden. De Stichting Volksherstel Amsterdam richtte een aantal repatriëringshuizen in, onder meer in Stad Elberfeld, waar opmerkelijk genoeg Luppens Propping de leiding kreeg. 

Het hotel hield op te bestaan. In juli 1946 ging de inventaris onder de hamer van veilingmeester-taxateur Christiaan J. Bolle: bakkerijmachines, biljarts, stoelen, tafels, overgordijnen, een modern buffet met bar en luifel, enz. Er kwam een bedrijvencentrum onder de naam Industriegebouw. Talrijke confectie- en textielbedrijven vonden er onderdak. Ook het actiecomité tegen de sloop van de Bethaniën- en Nieuwmarktbuurt had er eind jaren zestig een plek. Tot op de dag van vandaag biedt het Industriegebouw plaats aan tal van bedrijven en organisaties.

FRANS DUIVIS IS HISTORICUS.

 

Kader:

Oud-bewoonster Janny Dirks-Fellinga 

“Ik ben geboren en getogen op Oudezijds Achterburgwal 141, het oude Hotel Elberfeld. Mijn vader was conciërge in het Industriegebouw en stofsnijder bij de hoedenfabriek die daar gevestigd was, en hij was elektromonteur. Hij stond in de buurt bekend als Ome Frans Fellinga. Mijn zus en ik speelden altijd in het gebouw. In de kelder heb ik leren fietsen. In het pand zaten verschillende bedrijven: de reparatiewerkplaats van het tikmachinebedrijf Olivetti, een broekennaaibedrijf voor C&A en die hoedenfabriek. Op de hoek van de Bethaniënstraat en de Bethaniëndwarsstraat was een heel eng en vies huis en dat heette het Chinese kot. Daar werden de gazen geraamten van de hoeden bespoten met een soort lijm om de hoed in model te houden. Dat was zo’n vies hok. Overal hingen er slierten lijm en stof. Mijn moeder en vader zijn in 1972 en 1973 overleden. Ik ben nog één keer door de buurt gelopen; daarna ben ik er nooit meer geweest.”

 

November/Decembernummer 2018

 

Beeld: Oudezijds Achterburgwal, omstreeks 1894. Het witte gebouw rechts is hotel Stad Elberfeld. Collectie Stadsarchief

* Een lezer merkte op dat Benjamin Seignette geen arts, maar behangselfabrikant was. Zijn broer Jean Seignette was wèl arts.

Delen:

Jaargang:
2018 70
Buurten:
Centrum
Dossiers:
Kunst en Cultuur
Editie:
November December
Rubriek:
Verhaal
Tijdperk:
1700-1800 1800-1900 1900-1950