22 juli 1928. Lord-Mayor van Londen bezoekt Amsterdam.
In de zomer van 1928 brengt de Lord-Mayor van Londen, Sir John Studd, een bezoek aan Amsterdam. De ‘hooggeëerde Engelsche gast’ is naar Nederland gekomen om de band tussen Amsterdam en Londen te versterken. De Lord-Mayor en zijn vrouw worden vergezeld door tientallen bedienden, waarvan één speciaal is meegekomen om de pijptabak van de Lord-Mayor te bewaren. In Amsterdam raakt men niet uitgepraat over ‘den luister, welken het hooge ambt van een Londenschen Lord Mayor ten toon kan spreiden’.
Gedurende hun driedaagse bezoek zullen de Engelsen onder andere het Rijksmuseum, een diamantslijperij en het Begijnhof bezoeken. De Nederlandse kranten zijn vooral onder de indruk van de hardnekkigheid waarmee de gasten uit het ‘ultra-ceremonieele Engeland’ daarbij vasthouden aan oude tradities: Overal waar de Lord-Mayor gaat, wordt hij gevolgd door zijn twee sheriffs, een zwaarddrager en de stedelijke maarschalk. Voor hem uit gaat dan nog de stafdrager; een man wiens enige taak het is voor de Lord-Mayor uit te lopen met een vergulde zilveren staf in zijn hand.
De verslaggever van De Volkskrant vindt het er prachtig uitzien, maar merkt op dat aan zulke ceremoniële kostuums ook vele nadelen kleven: De zwaarddrager, gekleed in een zware zwarte mantel en een muts gevoerd met sabelbont, heeft het op deze warme zomerdag duidelijk zwaar. ‘Deze heer pufte van de hitte (...) en er waren Amsterdamse wethouders en hoofdambtenaren die zich gelukkig prezen, dat op die wijze hier niet aan de traditie werd vastgehouden.’
Beeld: De ontvangst van de Lord Mayor in de Burgerzaal van het Paleis op de Dam, 1929. Amsterdam Museum/Martin Monnickendam.
Delen: