19e eeuwse (amateur)historici over Amsterdam
'Sprokkelingen' noemden sommige archiefvorsers in de tweede helft van de 19de eeuw hun bijdragen aan de geschiedenis van Amsterdam. Anderen spraken van 'mengelwerk' en een enkeling kwam frivool uit de hoek met 'Amsterdamsche vondelingen'.
De ontwikkeling van de geschiedwetenschap ging in de richting van specialisatie en dat was geen stimulans voor het schrijven van grote overzichtswerken.
Het was een betrekkelijk nieuw verschijnsel dat allerlei amateurs vorige eeuw de Amsterdamse archieven indoken. Ze troffen er echter zoveel interessants aan dat het de meesten niet lukte om de berg archiefstukken te beklimmen. Alleen de begaafde autodidact Jan ter Gouw slaagde daarin.
![]()
Hij kende geen schroom om het grote verhaal te vertellen, ondanks de hinderlijke hiaten in het beschikbare archiefmateriaal
![]()
De liefhebbers van de geschiedenis. zowel beroepshistorici als archivarissen als amateurs sprokkelden materiaal bijeen in de verwachting dat ooit een nieuwe Wagenaar of een Ter Gouw zou opstaan om daarmee zijn voordeel te doen.
Ook naar mindere goden ging zijn interesse uit. De Utrechter Jan Gerritsz van Bronckhorst bijvoorbeeld, die naar Amsterdam kwam om ramen te ontwerpen voor de in 1645 door brand geteisterde Nieuwe Kerk en die er ook de orgelkast beschilderde. Scheltema ontdekte dat deze zichzelf hierop tweemaal afbeeldde, kijkend uit een venster en als vrouw met een lier.
Delen: