100 jaar Betondorp. Een rood dorp
Betondorp werd een proeftuin voor de ‘arbeidersutopie’ – zonder kerk of kroeg, bewoond door socialisten en communisten. Door hun optimistische levensvisie en ontwikkelingsactiviteiten voor de arbeiders raakten veel bewoners verknocht aan hun buurt.
Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 stemden Amsterdamse arbeiders massaal op de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Dat luidde het begin in van een sociaaldemocratische dominantie in de gemeenteraad. Floor Wibaut werd wethouder van financiën en gemeentebedrijven.
Door de stijging van het aantal inwoners was de wooncrisis, die sinds het begin van de twintigste eeuw de gemeentepolitiek domineerde, steeds urgenter geworden. De socialist Wibaut zag woonvoorziening als onderdeel van sociale zorg, waartoe de overheid verplicht was. Hij had in 1915 als wethouder van Volkshuisvesting en Arbeidszaken de Gemeentelijke Woningdienst Amsterdam opgericht om de bouw van goedkope, goede en sociale woningen mogelijk te maken en zo ‘de arbeider een menswaardiger en gezondere woonomgeving te bieden’. Aan het hoofd van de Woningdienst stond Arie Keppler, mede-SDAP’er en Wibauts zwager. Betondorp was hun eerste grote project.
Schrijfster Aleid Truijens beschrijft Betondorp als ‘een glazen kas waarin de Amsterdamse SDAP-wethouder Wibaut en (…) Keppler de zaden van hun geloof in een arbeidersutopie wilden laten ontkiemen’. Het werd de uitgelezen proeftuin voor de verheffing van de arbeider tot een fatsoenlijk burgerbestaan, in een sociaaldemocratisch streven naar collectiviteit, gezondheid, lichamelijke oefening, reinheid, scholing en drankbestrijding.
Witte-boordenproletariaat
Kort na de bouw van Betondorp verhuisden veel van de eerste bewoners al weer weg uit de buurt. Sommige van hen voelden zich (te) geïsoleerd van de rest van de stad, of konden niet wennen aan de kale uitstraling van de betonwoningen. Waar de arbeiders in de tuindorpen van Amsterdam-Noord, bijvoorbeeld Tuindorp Oostzaan, een sterke binding hadden met nabijgelegen industrie, zoals de scheepsbouw aan het IJ, moesten de arbeiders uit Betondorp ver reizen naar hun werk. Ze konden in eerste instantie alleen op de Gooische Stoomtram rekenen, die een halte had op de Middenweg.
Veel Betondorpers waren van een wat ‘hoger slag’, vaak geschoolde arbeiders. Er woonden voornamelijk ambtenaren, onderwijzers, kantoorbedienden, diamantbewerkers en medewerkers van de politie, in de volksmond ook wel het ‘witte-boordenproletariaat’ genoemd. De huren in Betondorp lagen ook enigszins hoger dan in andere wijken in de stad. Zo betaalden de inwoners van andere tuindorpen vaak rond de drieënhalve gulden per week, terwijl in Betondorp gemiddeld zo’n vijf tot zes gulden per week huur werd gerekend voor een eengezinswoning, met uitschieters naar woningen van negen gulden per week.
Voor de dagelijkse boodschappen konden de arbeiders terecht op de Brink, waar enkele tientallen winkels te vinden waren. Volgens een voormalig Betondorper spraken deze winkels onderling de prijzen af, zodat bij iedere winkel de levensmiddelen even duur waren.

Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeToelatingscommissie
Na de eerste jaren stagneerde de verhuisbeweging. Zo’n zevenduizend arbeiders gaven vanaf dat moment vorm aan de vooroorlogse ‘arbeidersutopie’. Er kwamen veel gelijkgestemden met linkse idealen (sociaaldemocraten, communisten en vrije socialisten) wonen. De huizen waren namelijk niet alleen door de gemeente gebouwd, maar ook door twee woningbouwverenigingen: Eigen Haard en de door de sociaaldemocraten opgerichte Algemene Woningbouw Vereniging (AWV). Als je aanspraak wilde maken op een woning van de AWV dan was lidmaatschap van de SDAP een vereiste.
Een toelatingscommissie bepaalde wie er in de wijk mochten komen wonen. Zoals de schrijver en Betondorper Henk Raaff zei: ‘Sociaaldemocraten wisten het: het dorp is van ons en de anderen mochten er wonen.’ Ook waren veel Betondorpers lid van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV), de voorloper van de FNV. Een tiental bewoners, onder wie Gerard van het Reve senior, was lid van de communistische partij.
Onder de nieuwe bewoners waren veel Joodse Amsterdammers. Zij woonden voorheen veelal in de binnenstad, vaak in de sterk verkrotte buurten rond de Jodenbreestraat en op de eilanden Uilenburg en Marken. Veel woningen daar werden onbewoonbaar verklaard. In deze periode verbeterde de financiële positie van veel Joden, waardoor ze zowel de mogelijkheid als de noodzaak zagen om naar betere wijken te verhuizen. Ruim 100 van de 1800 gezinnen in Betondorp waren Joods.
Veel van hen waren of werden lid van de SDAP; hun kinderen sloten zich aan bij de Arbeiders Jeugd Centrale, de jongerenbeweging van de partij. Niet alle Joodse socialisten gaven overigens hun geloof op. Betondorp had geen kerk, maar vanwege de grote afstand tot de synagoges in de binnenstad opende de vereniging Nachaliël er in 1927 een huissynagoge, en een jaar later een synagoge in het verenigingsgebouw.
Rode tulpen
Betondorp kwam dus bekend te staan als ‘de rode wijk’. Het socialistische dagblad Het Volk was er de meest gelezen krant, op de Dag van de Arbeid gingen de rode vlaggen massaal uit, de gemeentelijke plantsoenendienst zorgde dan voor volop bloeiende rode tulpen in de perken. Ook de communisten wisten regelmatig hun stempel te drukken op de 1 mei viering. Zo plakten ze in 1934 over de straatnaambordjes in de wijk rode strookjes met andere namen. De Tuinbouwstraat werd Torglerstraat, de Veeteeltstraat werd Dimitroffstraat, de Brink werd Leninplein en de Oogststraat heette tijdelijk Stalinstraat.
In de jaren twintig en dertig was culturele verheffing voor de sociaaldemocraten een belangrijk streven. Ter bevordering van de scholing en vorming van arbeiders richtten de SDAP en de NVV gezamenlijk het Instituut voor Arbeiders Ontwikkeling (IvAO) op, ook wel bekend als ‘het Instituut’. De verheffing vond niet plaats in een kerk, maar in buurthuizen.
Voor Betondorp was dit niet anders. Tot 1936 was er geen kerk in de wijk. Op De Brink, het centrale plein, diende buurtgebouw Het Meerhuis als plaats van samenkomst. Hier organiseerde de buurtvereniging Groep Oost allerlei praat- en luisteravonden. De oproepjes voor deze samenkomsten werden geplaatst in Het Volk onder de mededelingen van ‘het Instituut’. Arbeiders konden hier na hun achturige werkdag discussiëren over de sociaaldemocratische idealen en er werd voorlichting gegeven, veelal door prominente figuren binnen de SDAP.
Tuinconcerten
Zo kwam Koos Vorrink, in de jaren twintig voorzitter van de SDAP, spreken over het onderwerp ‘Democratie en Dictatuur’. Partijgenoten als Monne de Miranda werden uitgenodigd en Kees de Boer, een Haagse sociaaldemocraat, kwam spreken in zijn toenmalig rol als voorzitter van de Natuurvriendenhuizen. Op de Brink was voor de scholing van de arbeider bovendien een bibliotheek met een openbare leeszaal gevestigd. In het glas-in-loodraam van de bibliotheek prijkte de Latijnse tekst ‘Timeo hominem unius libri’, oftewel: ‘Ik vrees degene die slechts één boek gelezen heeft’.
Er was ook ruimte voor ontspanning. In de school aan het Zuivelplein organiseerde arbeiderszangvereniging De Stem des Volks vanaf 1925 wekelijkse repetities voor een gemengd koor. In de gemeenschappelijke tuin van de woningen van de AWV gaven zij tuinconcerten, waarvoor ook de bewoners van gemeentewoningen en Eigen Haard ‘een beperkt aantal bewijzen van toegang konden bekomen’. De volkszangavonden trokken vaak volle zalen in het Betondorpse buurthuis. Ook hier drong altijd een zekere culturele verheffing door, wanneer op een bonte avond bijvoorbeeld de opera Bastien en Bastienne van Mozart werd opgevoerd.
Daarnaast waren er meer ontspannen gespreksavonden in het buurthuis – uiteraard niet in een café, gezien het socialistische principe van geheelonthouding. Zo werd in Het Volk van maart 1935 opgeroepen om naar een door lichtbeelden vergezelde lezing in het Meerhuis te komen met praktische wenken over ‘diverse kamerplanten, kuipplanten, rozen, klimplanten, groenten, bemesting, siertuinen, parken en natuurtaferelen’. Het beloofde ‘voor bezitters van tuinen en volkstuinen een prachtige avond te worden’.
Volksdansen
De verheffing van de arbeiders ging hand in hand met de verheffing van hun kinderen, en met succes, schrijft Truijens: vrijwel alle kinderen gingen na de lagere school naar de middelbare school. Van hen behaalde 75 procent een hoger diploma – heel ongewoon toen, voor arbeiderskinderen.
Het zogenaamde ‘Jonge Pieter Jellen-werk’, vernoemd naar Pieter Jelles Troelstra, organiseerde sportactiviteiten ‘om de kinderen in de invloed van de eigen kring te houden’. De AJC regelde allerlei uitjes voor de kinderen, naar het Amsterdamse Bos of naar het zwembad. Volgens de in Betondorp geboren celbioloog Dirk Daems bepaalde de AJC de sfeer in de wijk. ‘Dat betekende veel lezen, toneelspel, volksdansen. Het besef dat je arbeiders alleen zinvol uit de ellende kunt halen wanneer je meer doet dan louter hun materiële omstandigheden verbeteren.’
Karel van het Reve had er weinig blijde herinneringen aan: ‘Op de Dag van de Arbeid liep het heel dorp uit voor de AJC’ers die zingend en musicerend door de straten trokken op weg naar een veldje waar ze rond de Meiboom gingen dansen. Ik herinner me grote kerels van een jaar of twintig in van die belachelijke pakkies. Zéér aanstellerige types vond ik het’.

Toch raakten de meeste bewoners verknocht aan hun dorp, en bleven er generaties lang wonen. Johan Cruyff, opgegroeid in de Akkerstraat en de Weidestraat, begreep dat zijn moeder er na veertig jaar nog steeds niet weg wilde: ‘Alle benodigdheden zijn er: je hoeft er nooit uit te komen als je niet wilt.’ ‘Wij voelden een zekere superioriteit,’ schreef zijn dorpsgenoot Wout Woltz, voormalig hoofdredacteur van NRC Handelsblad, ‘want wij wisten iets wat andere mensen niet wisten, namelijk hoe de toekomst er uit zou zien.’
Delen: